De hemel is een mannelijk woord, maar ik –
ben slechts een vrouw. En ook ik dacht:
in de engelenbak zoals ‘t betamelijk hoort
is men voornamelijk – onstoffelijk stof en zijden.
Daar bij iedere man met alle huid
en haar toch nog een engel hoort
spreek niet van doem en heiden
en vergeet vooral niet: in overvloed te lijden
want dat geen man een prepaid paradise is
let op: niet één een cash and carry hemel is
klinkt jou, kant klaar, ready, steady to shoot
and fly vooralsnog vast wat onbescheiden.’
Zo sprak een engel aan het woord.
Ze zei: ‘Er heerst echt overal een koning.
Je leven slijt je dus tot in der eeuwigheid
in een overbezette bak melk, brood, honing.
Onze Heer der Heren belast, spreekt tollenaars
soms belanden we in de uitverkoop en stijgen op
vanonder de sokken, het ondergoed, de doop.
Nooit raakt hij de zwaan gans kwijt.
We spinnen in de nor waarin hij ons dan smijt
we zijn te mannelijk, we hebben een snor
we zijn knap onbetamelijk, kokkerellen niet
heten Barbie of Xaviera en zijn nog feministisch ook.
We mogen knap zijn, voorwaardelijk mooi
het engelenkoor mag lustig juichen – maar
mooi niet wàt het in het wild zou willen betuigen.
Je valt dan in een vrije-nachtegalen-keizerkooi.’
Ik zei: ’Ben ik … hier… op de juiste plek,
ben ik terecht in ‘t cachot, echt in de hemel?’
‘Jawel hoor,’ zei de engelengek, ‘het spinhuis
noemt men weleens het bovenaards gewemel.
Wie hier belandt, heeft levenslang:
gratie, verlichting, omstandigheden
tellen niet mee, tijd hier is een dode zee
en alles is er zacht en goed, wees dus gegroet.
Het recht is niet zoals bij jullie daar beneden
Het geldt niet hier, alles is hemels – zoals ‘t moet
cool en perfect, er valt niets meer te wensen.
Kijk niet benauwd, bij ons is het nooit erg koud.
Ik ben maar de dorpsgek, maak je geen zorgen
ziel, zaligheid, gister, vandaag, morgen – amen
zijn additief niet spannend genoeg; we relaxen
ongelofelijk door homo- en synoniemen. Sela!
Vrees niet, dit is een doodgewone engelenklucht.
Het engelengehucht is een bajes, een petoet, een lik:
je ontvangt meestal kleding, huisvesting, eten,
maar in het tuchthuis moet je vooral zoveel mogelijk vergeten.
Men rekent primitief: in geld, have noch goed.
Wat ons sinds tijden her en der wordt toegestaan
dat is een grap; we kunnen na het mediteren
ons een geduchte bengeljacht permitteren.