Indertijd als we wandelden in het verbloemde verband
bij de apetaal weifelend, was mijn opinie opvallend constant.
In de krans van een plant stel ik nog geen verheven belang, maar
jij vertelde me steeds het tepalen verhaal van de gouden bokaal.
Het verleidelijk glanzende kroontje verfoeide je uiterlijk ruiterlijk.
Ik begreep dat de honingdauw meeldauw was in je verleppende ogen
toen ik bloemlezend inzag hoe stiekem jij huishield als keukenprinses
was ik blij dat je toch het gevaarlijke rode met witte bestippen
uit de bezemkast joeg en het andere bloempje met fuchsia lippen
ertoe bijdroeg om alles wat onwijs verhelderend was te bestuiven.
In de verte begon een verwaaide Sweet Harmony op de viool
van het blad waar je liefde zich dicht bij me toch nog verschool.