Annel de Noré

De Erfenis

Zijn gezicht was opgezet, blauw en vol strepen geronnen bloed en zijn bovenlip was opgezwollen; zijn mond hing lichtelijk open en een van zijn ogen puilde  uit. Zo had hij er niet uit mogen zien. Pas op het laatst had hij geworsteld en mij van zijn romp proberen af te duwen en mijn handen van zijn nek te krabben. Volgens mij berustte dat latere tegenstribbelen en het uiteindelijke kronkelen op een instinctieve, dierlijke reactie tot zelfbehoud: hij kan onmogelijk hebben beseft dat ik hem bewust zuurstof, het kostbaarste voor elk levend wezen, onthield. Dolgraag zou ik mijn hardhandige optreden hebben vermeden, als ik een alternatief had gehad. Tenslotte was ik genoodzaakt geweest op zijn buik te gaan zitten en toen hij wild heen en weer met zijn hoofd begon te bewegen ontkwam ik er niet aan zijn kin, mond en neus stevig met mijn vingers te omklemmen en het diep in het kussen te drukken, zodat hij niet te lang zou lijden. Even erg vind ik de blik die hij me in het begin toewierp, omdat hij zowat bij mijn entree was wakker geschrokken. Zeker gezien de psychische toestand waarin hij de afgelopen maanden had verkeerd, leek die me verbluffend helder. Herkenning, een angstig weten en uiteindelijk een smeekbede om genade verbeeldde ik me erin te lezen. Ik aarzelde en hield halt in de deuropening. Dat was mijn eerste fout, die tijdverlies veroorzaakte en mijn onbehagen verhoogde. Ik draaide de deur op slot en deed het licht uit. Nog voordat ik bij zijn bed was, zat hij kaarsrecht. Hij schoof dicht tegen de muur aan. Met ogen hol van angst en verbijstering wendde hij als een angstig kind zijn hoofd naar me en hief een fladderende, bevende hand op: een onbeantwoorde vraag, een aangeschoten vogel die algauw moedeloos neerstortte. De plek waar hij zich bevond, zou de gang van zaken bemoeilijken. En terwijl ik als een god op hem neerkeek, verhevigde mijn twijfel. Meelijwekkend was hij, weerloos, dit magere manneke in een schemerduistere kamer. De rollen waren op elke wijze omgekeerd. De nachten waarop hij mijn kamer binnenkwam, als ik een nachtmerrie had gehad, schoten me te binnen. Ik wilde hem niet troosten, niet geruststellen. De tijd drong, hij had geen nachtmerrie. Even ontging het mij wat ik in plaats daarvan doen moest. Dit verloop had geenszins in de bedoeling gelegen. Om hem in liggende houding terug te krijgen oefende ik met een hand op zijn borstkas zachte dwang op hem uit. Ik kon geen woord uitbrengen, laat staan dat ik mijn natuurlijke impuls kon volgen en hem over zijn bol strijken. Naderhand bleek ik de aangeboren drang om te leven, meer in het bijzonder zijn levensdrift die intact was gebleven en zijn daarmee gepaard gaande krachtige verzet, zwaar onderschat te hebben. Zeer tot mijn leedwezen miste ik het talent in koelen bloede een meedogenloze moord te plegen. Dat zou voor hem pijnlozer zijn geweest. Te laat realiseerde ik me dat ik bij de start direct en daadkrachtiger had moeten optreden. Mijn emoties hadden me parten gespeeld. Deze ervaring was wat mij betrof niet voor herhaling vatbaar. In de prilste seconden nadat ik hem zonder veel moeite omlaag had gekregen en daarna naar me toe had getrokken had ik gemeend na weken mijn naam uit zijn mond te horen en hij had zich aan mijn bovenarm vastgeklampt, toen ik me over hem heen boog, alsof hij snapte wat er op het punt stond te gebeuren. Dat had me compleet in paniek doen raken. Bij God, ik had hem liever niet willen kwetsen. Hij had in zijn slaap moeten overlijden. Om niet te gaan wankelen en mijn voornemen snel uit te voeren, sloeg ik ruwer toe dan ik wilde en daarna omdat hij me steeds driester tegenwerkte en ik bang was dat hij zou gaan schreeuwen, wilde ik korte metten maken, waardoor ik te hard van stapel liep. Met als resultaat dat er geen rechercheteam voor nodig zou zijn om te zien dat er van een misdrijf sprake was geweest en ik aanmerkelijker van streek en erger moe was, dan waar ik vooraf rekening mee had gehouden. Mijn verstand vertelde me dat we andere maatregelen zouden moeten treffen. Gelukkig had ik uit voorzorg een ‘plan B’ uitgewerkt zoals hij me vanaf mijn vroegste jeugd had geleerd. ‘Wat doe je als je oorspronkelijke plan onverhoopt en tegen elke verwachting in niet werkt? Een plan B maken. Even gedetailleerd als plan A.’ Door dit onvoorziene verloop, was het geen gemeenschappelijke zaak meer. Ik stond er in mijn uppie voor, besefte ik dan en daar. Ook die wijsheid, mezelf nooit ofte nimmer in een positie te manoeuvreren waarin ik kwetsbaarder was dan hoogstnoodzakelijk was, had hij me bijgebracht. ‘Je nooduitgang, plan B, mag alleen aan jou bekend zijn. Als de zilveren vloot zinkt, verlaten de ratten het schip, kapitein.’ Eerder hadden we afgesproken dat zij slechts mijn alibi hoefde te bevestigen: na het feest waren we gaan slapen en we hadden hem ‘s ochtends vroeg dood in bed aangetroffen. Nu zou wellicht worden aangenomen, dat hij de achterdeur uit was geglipt en was gaan dwalen. Het was iets lastiger zijn verdwijning geloofwaardig maken dan een natuurlijke dood. Gelukkig viel de constante bewaking ’s nachts en in de vroege ochtend mee. Vanaf twaalf uur tot zeven uur ’s ochtends hadden we gewoonlijk alleen bij de voordeur iemand omdat het alarm werd ingeschakeld. Daar dat mijn taak was, zou geen haan ernaar kunnen kraaien. Het meest voor de hand liggende was dat hij was ontsnapt, terwijl wij druk aan het feesten waren. Vroeger had hij op onregelmatige tijdstippen een trip naar het botenhuis ondernomen, soms midden in de nacht en hij was dan in zijn eentje weggevaren. Mijn auto had ik met plan B in gedachten ergens ver aan de overkant geparkeerd. Daarover had ik niet gerept tegen haar. Van hoe minder ze gewag kon maken als ze onder druk werd gezet, hoe beter. Los daarvan: dit wat ik had meegemaakt, zou ik voor geen geld van de wereld over mijn lippen kunnen krijgen. Het was een verschrikkelijke bewustwording vanaf het een voldongen feit was. Mijn daad was onherroepelijk en de eventuele gevolgen ervan zou ik moeten dragen. Niemand anders. De rest zou ik daarom eveneens in mijn eentje afhandelen. ‘Alles waarvoor jij verantwoording zal moeten afleggen, moet je zoveel mogelijk zelf doen.’

Van beneden af drong het feestgedruis, het geroezemoes van stemmen, gelach en muziek dat in mijn roes geleidelijk was weggekwijnd weer tot me door. ‘Officieel’ had ik hem naar boven begeleid, omdat hij anders, en dat wist iedereen, zelfs in zijn eigen villa kon verdwalen, het toilet niet zou vinden en het mogelijk in zijn broek zou doen. Het originele plan was geweest dat ik zijn slaapkamerdeur van buitenaf afsloot wanneer hij naar bed was gegaan en later opendeed, wanneer ik vermoedde dat hij in slaap was gevallen. Als alles naar wens was verlopen, had ik de sleutels na afloop onder zijn kussens gestopt waar hij ze zelf bewaarde. Dat was het enige wat hij zich eigenaardig genoeg van zijn verleden herinnerde: ’s nachts vergat hij nooit zijn slaapkamerdeur op slot te doen en de sleutel aan de binnenkant erin te laten steken en hem ’s ochtend in zijn broekzak te stoppen nadat James hem naar en van de badkamer had begeleid. Een ingeworteld automatisme waarvan iedereen op de hoogte was. Dat hij gisteravond het ritueel niet had gevolgd en de zijne op zijn nachtkastje had laten liggen, was een meevaller geweest, waardoor ik hem die niet had hoeven te ontfutselen. Die schermutseling was ons beiden bespaard gebleven. Voor mij betekende die nalatigheid tevens de bevestiging van zijn voortschrijdende dementie. Hij was niet de persoon die hij ooit was geweest. Met dit verfomfaaide uiterlijk al helemaal niet. Zijn ogen waren geloken en een reepje wit van de pupillen was te zien. En de nare grijns hoorde niet bij de joviale, beminnelijke charmeur die hij was geweest. Al met al bood hij geen prettige aanblik. Ik onderdrukte mijn misselijkheid en wendde me af. Spijt was zinloos. Hij had beslist niet lang geleden. Bovendien was hij reeds danig afgetakeld geweest en zijn leven was waardeloos geworden. Als hij het familiekapitaal niet naar de haaien had proberen te helpen, had ik desondanks nooit toegestemd. Dat had ik wel en ik moest afmaken waaraan ik was begonnen. Ik hoefde me er niet om te bekommeren dat het behoorlijk uit de klauwen was gelopen en het proces langer had geduurd. De laatste weken  had hij soms lopen dwalen door ons huis nadat we hem naar bed hadden gebracht en hadden we tussentijds om de haverklap moeten nagaan of zijn deur op slot was. Zodra het alarm aan was en de buitendeuren op slot waren, kon hij de deur niet ongemerkt uitgaan naar buiten. Hij had alleen van zijn slaapkamer de sleutels en als hij eenmaal sliep, was hij met geen kanonschot wakker te krijgen voor zessen ‘s ochtends.  

Belabberd zag ik eruit. Mijn ogen flakkerden onrustig, mijn mond was een harde, strakke streep, mijn haar was in de war, mijn das hing scheef, merkte ik in de manshoge spiegel in de hal. Ik haalde diep adem, streek mijn vingers door mijn haar en trok mijn das recht. Dat leverde een stuk betere versie van mezelf op en iedereen had het vast veel te druk met feestvieren om op mij te letten. Ik repte me naar beneden en betrad de arena glimlachend. Niemand besteedde aandacht aan me. Bev, de meest bijdehante van het stel, was al duidelijk boven haar theewater en kwam net door de linker tuindeur naar binnen gewankeld. Manny, de bloedhond en de gevaarlijkste, stond stil te zwaaien op zijn benen en leek niet bepaald te hebben of hij naar of van de bar ging. De rest van het gezelschap stond in groepjes bijeen en was er niet veel beter of slechter aan toe. Behalve zij. Ze stond aan de bar en nipte aan haar drankje. Net als ik had ze de hele avond bitter weinig alcohol gedronken. Gerustgesteld struinde ik linea recta op haar af, greep de cocktail die ze zoals afgesproken voor me gereed hield, ontweek haar blik en begaf me naar het buffet. Met mijn drank in de ene en kroket in de andere hand stevende ik uiterlijk kalm en vastberaden op Phil, de doemdenker, af. Het gaf niet dat mijn houding een pose was en dat ik me vanbinnen week en trillerig voelde. Phil kon goed tegen alcohol. Dat was de enige reden dat hij zelden van zijn stokje viel. Zijn ogen vertelden dat hij er anders na aan toe zou zijn geweest.

De kleihompen die op zijn rug ploften, maakten dat ik het bijna te kwaad kreeg. Ik had  hem met zijn front naar de aarde gericht ondanks dat mijn nuchtere verstand me voorhield dat hij me niet kon gadeslaan. De gedachte dat ik moest opschieten, hielp me mijn zwakte te overwinnen. Onderweg had hij een schoen verloren zag ik tot mijn schrik. Die moest ik terugvinden. Hij had schoenen in bed aangehad. Eveneens een teken van zijn teloorgang.

Uit voorzorg had ik een plek gekozen, die ik alleen kende en die mijlenver van de ankerplaats verwijderd was. Zij zou zich niet kunnen verspreken. Vooral niet opzettelijk. Niet dat ik een seconde geloofde dat zij me zou verlinken. Ook dat had hij me ingeprent. ‘Mensen slaan door als ze onder spanning staan. Of om hun hachje te redden. Vrouwen zelfs eerder dan mannen.’ Verder had  ik met de harde hand in recordtempo via een spoedcursus geleerd dat nood niet uitsluitend leert bidden. Nood leidt tot de vreemdste uitwassen. Wat ik hem had aangedaan, was daar een voorbeeld van. Hij was de enige die ik tot nu toe blindelings had kunnen vertrouwen. Wat de rest betrof: dat zouden de tijd en de omstandigheden uitwijzen. Aan haar twijfelde ik, zijn goedbedoelde, maar paranoïde raadgevingen ten spijt, niet.

Onze schoenen worden niet verkocht in een willekeurige schoenenzaak. Als ik de ene voet niet vond en iemand anders wel zou hij als rode vlag fungeren. Ik had zijn knieën bij elkaar en zijn armen op zijn rug moeten binden om hem te kunnen dragen en toch had het me flink wat moeite gekost hem over mijn schouder te hijsen elke keer als ik hem bekaf had neergegooid en weer opgetild. Op die manier kon de schoen verloren zijn geraakt.

Ver daarvoor had ik haar gevraagd naar haar kamer te gaan. Wat zij niet wist, kon mij noch haar deren, ik had al teveel te verstouwen gehad. Nadat ik was uitgerust, zou ik beslissen of ik haar iets vertelde en wat.

In de duisternis strompelend vond ik mijn bijna mijn weg terug niet en de ene schoen al helemaal niet en dat benauwde me. Bibberend en met een bonkend hart richtte ik mijn lantaarn op de bosgrond. Ik wist niet exact welke heenweg ik had genomen. Stop met zoeken, gebood ik mezelf. Tegen mijn zin besloot ik op een geschikter moment mijn zoektocht te hervatten. Ik moest weg. Zo snel mogelijk daar vandaan. Ik was lichamelijk kapot en op van de zenuwen en ik bad dat de schoen thuis lag of ergens onderweg naar het botenhuis en dat niemand hem had ontdekt. Dat kon haast niet. Ons terrein was gigantisch en niemand hield er zich ’s nachts op. Voor het eerst vervloekte ik het personeel dat dag en nacht voor ons moest klaarstaan. De tocht was ook verder verre van ‘vlekkeloos’ verlopen en wat er nog meer aan bewijsmateriaal lag, daar wilde ik niet over piekeren. Een knoop van zijn pyjamajas was losgeraakt. Waarschijnlijk was dat in zijn slaapkamer gebeurd of anders was die te klein om gevonden te worden, maar voorzichtigheidshalve wilde ik alles voorkomen wat achterdocht kon wekken. Onderweg naar het botenhuis was ikzelf bijna bezweken. Hopelijk was er van mij niets onderweg ernaartoe of daar blijven liggen. Toch was het een goede beslissing geweest hem niet thuis te laten. Schatplichtig zijn aan een arts wilde ik uiteraard niet. En dit van zijn schoen had ik niet kunnen voorzien. Zou de politie überhaupt het verhaal accepteren dat hij mogelijk in een vlaag van verstandsverbijstering was weggelopen, de achterdeur uit, naar het botenhuis? Ik haalde mijn schouders op. Het was publiek geheim dat hij de laatste tijd niet wel bij zijn hoofd was. En de Mac Kellogs bleven de Mac Kellogs. Ik moest me in elk geval zo snel mogelijk terug begeven. Zij kon de slaapkamer tijdens mijn afwezigheid niet in. Ze wist zelfs niet dat ik weg was. Uren had het mij gekost. Ik stopte een hand in mijn broekzak, de sleutels zaten er in ieder geval in, en keek op mijn horloge. Kwart voor vijf. Als ik racete, kon ik over een uur bij de rivier zijn. De boottocht duurde hooguit een kwartier en vanaf het botenhuis was het ook een kwartier naar het huis als ik behoorlijk sprintte. We hadden afgesproken om zeven uur ter plekke te zijn. Ik wilde er terug zijn voordat zij er was en zien hoe groot de schat was.

In de auto schrok ik me wezenloos: ik was op een voet gaan zitten. Ik veerde omhoog, stapte uit en haalde opgelucht adem. De schoen lag op de bestuurderszitplaats. Door de plek waar hij lag, herinnerde ik me opeens dat ik het lijk vanaf de passagierszitplaats, die aan de kant van de straat was, uit de auto naar me toe had getrokken. Ik had het lijk niet in de bak willen leggen. Gezien het vroege ochtenduur had ik geen moeilijkheden onderweg verwacht en ik kreeg de stoel makkelijker schoon dan de bak en het lijk makkelijker erin en eruit als het naast me was opgesteld alsof het een passagier was. Dat was geen slimme keus gebleken. Het viel voortdurend tegen mijn pook aan of sloeg voorover waardoor de rit zenuwslopender was geworden dan toch al het geval zou zijn geweest vooral omdat ik op de heenweg geen te hoge snelheid had willen hebben en nergens had willen stoppen.

Waar kon ik de schoen kwijt? De auto was kraakschoon. Straks open en bloot ermee gaan rondsjouwen, zou niet verstandig zijn. Uit wanhoop keek ik in het dashboardkastje en vond ik er tot mijn verwondering een blauwe plastic tas met een wit opschrift. Zo één als weleens in de keuken rondslingerde. Ik stopte de schoen erin. Me ergens onderweg ervan ontdoen durfde ik evenmin als hem  in de auto achterlaten en dus nam ik hem met me mee. Ik waste de schop in de rivier en zette hem op zijn plaats terug. Zodra ik thuis was, schakelde ik het alarm aan, ging onmiddellijk de deur weer uit, deed de achterdeur achter me op slot en rende naar het botenhuis.

Geschokt pakte ik de enveloppe uit de openstaande kist. Het handschrift was onmiskenbaar van hem. Met trillende vingers scheurde ik de brief open. Ettelijke dichtbeschreven velletjes in het kleine, regelmatige handschrift van de man die ik diep had bewonderd, innig had liefgehad en zo afschuwelijk had verraden, staken erin. Wat ik verder kon verwachten, was mij duister en mijn ogen vlogen verontrust over de letters na de aanhef, want hij was aan mij gericht.

Mijn lieve Saul,

Hoe jij je voelt, kan ik me met de beste wil van de wereld niet indenken. Uit ervaring weet ik dat niemand erop kan bogen zichzelf of zijn medemens te kennen. Jou, ken ik het minst van allen. We hadden weinig gemeen. Je reactie kan ik uit hoofde daarvan niet  inschatten. Ik wil je wel vertellen dat ik jou, mijn kleine dromertje, mijn idealist, innig heb liefgehad en zij het op een realistischere manier nog steeds liefheb. Je was alles wat geen van ons was. Je had ons zoveel te bieden zonder dat jij je daarvan bewust was. Hoe ik me vandaag voel, kan ik niet onder woorden brengen. De uitdrukking ‘gemengde gevoelens’ is te abstract. Eindelijk weet ik wat echte liefde is en in verband daarmee: vertrouwen. En teleurstelling. En hoe diep verraad dan inhakt op je hele wezen. En desondanks begrip. Want: wie ben ik om te oordelen over je snode daad? Kennelijk is het waar wat ik altijd predikte: veel meer hangt van de ‘hoogte’ van het bod af dan van morele waarden en normen of loyaliteit. She made you an offer you couldn’t refuse, didn’t she?’ Lang heb ik gehoopt en ik die nooit in God geloofde, heb voor je gebeden, dat je tot inkeer zou komen voor het te laat was. Voor mezelf hoefde ik niet te bidden. Al mijn slechte eigenschappen ten spijt kan ik tegenover mezelf niet zo hypocriet zijn. Dit is mijn verdiende loon. Als je eraan twijfelt of ik de waarheid spreek, zul je, zodra je mijn brief uit hebt, weten dat het zo is. Ik die meestal beduidend opportunistischer was dan de rest van ons, hield van jou en smeekte in stilte dat je niet zou vallen. Vallen voor het kwaad, vallen in de klauwen van het materiemagnetisme, trappen in de val waarin wij reeds generaties gevangen zaten. Ja, wij Mac Kellogs, hebben een historie van onbetrouwbaarheid en van geldzuchtigheid, één die ver teruggaat. Toch was ik eveneens nieuwsgierig naar de afloop. Of je zou zwichten. Gek genoeg leek het me allemaal ook ongelooflijk toen dat inderdaad gebeurde. Bizar. En ondanks mijn karakter en alle verfoeilijke streken die ik anderen dwars door de jaren heen heb geflikt, voelde ik me op mijn beurt genomen. Bij tijden was ik zo kapot door het verraad dat je tevens tegenover jezelf pleegde en door het verliezen van jou als mijn ideaalbeeld, dat de poppenkast me afkeer begon in te boezemen. Ik had je iets willen vertellen, je in vertrouwen nemen en je met goede raad overstelpen zoals elke grootvader zou hebben gedaan in mijn omstandigheden. Ik smachtte naar een eerlijke band met iemand. Dat ik dat niet kon hebben, ondanks alle materiële welvaart, maakte me moe en deed me twijfelen aan de zin van alles. Ik had veel uitgevreten wat het daglicht schuwde en was gespeend geweest van loyaliteit tegenover iedereen, niemand uitgezonderd, als mijn belangen in het geding waren. Iedereen die zich als liefhebbend en voorkomend had voorgedaan tegenover me, was hypocriet en op mijn vermogen uit geweest en dat wist ik en het had me geen zier kunnen verdommen. Behalve jij. Jij was de laatste der Mohikanen van wie ik had gedacht dat ze niet bestonden: mensen die anderen liefhadden zonder bijbedoelingen, zonder winstoogmerk.

Goed, die fase is voorbij.

In jouw plaats zou ik nu woedend geweest zijn, razend, des duivels, vol haat dat iemand mij te slim af was geweest. Ik zou vol zelfmedelijden en terneergeslagen zijn. Ik zou me hebben afgevraagd waarom juist ik zoveel pech moest hebben. Toch weet ik dat de kans bestaat dat jij je heel anders zult voelen en daarom anders zult reageren, dan elk van ons dat zou doen. Je bent uit totaal ander hout gesneden. Ik heb me nooit bemoeid met psychologie, ik had volgens mezelf veel betere dingen te doen met mijn kostbare tijd. Vreemd genoeg heb ik het idee dat dwars door alle andere emoties je misschien opgelucht zou kunnen zijn. Ik neem aan dat ik in jouw plaats de brief niet zou lezen. Hem onmiddellijk zou verscheuren. En jij? Daar wil ik zelfs niet naar raden. Als jij hem leest, ben ik ondertussen definitief uitgespeeld.

Hoe ik achter jullie complot ben gekomen? Ik ben half niet zo doof als ik me voordeed en absoluut niet dement. Zoals gewoonlijk heb ik de sterren van de hemel  en de vonkjes uit de hel gespeeld gedurende de afgelopen maanden. Dat fingeren heeft me gebracht waar ik was, op de plek waar ik vanaf mijn vroegste jeugd wilde zijn: aan de top, iedereen te slim af en schatrijk. Ik acteerde veel beter dan al mijn ‘medestanders’ en ik had terecht telkens de hoofdrol. Wat het spelen van mijn rol als gehoorgestoorde, dementerende, oude man heeft vereenvoudigd, is het feit dat ik de eerste keer toen ik pretendeerde de weg naar huis kwijt te zijn geweest, net een genadeslag had gekregen. Die dag was ik niet verdwaald. Ik had alle grond onder mijn voeten verloren. Niet door het vonnis dat me, met een beetje pech, vaak opgelegd had kunnen worden door een rechter of het vonnis dat zou zijn uitgevoerd door een familielid, ‘vriend’ of zakenpartner. Het vonnis dat was gesteld door een dokter. De spelers zouden wisselen, hetzelfde spel zou telkens opnieuw worden gespeeld. Zonder mij. Ik was aan de kantlijn gezet door het lot. Eindelijk dacht ik ook aan jou, mijn kleine, stille, loyale jongen. Dat ben je gebleven, ondanks je leeftijd en zelfs nu ik de waarheid ken, onder ogen zie en erin berust. Jij, tussen die haaien, dat gespuis, die roofdieren. Arm, bang hazenhartje dat dolgraag geaccepteerd wilde worden. Jij die niet kon vermoeden dat de grootvader tegen wie je opkeek een onverbeterlijke schurk was onder de schurken, allemaal spookgedaanten. Jij was in je onschuld, in je geloof dat de wereld was zoals die zich aan je opdrong, jij was de enige die ons niet kende. Je zou gedesillusioneerd zijn geraakt en mij, de boodschapper van het slechte nieuws, hebben gewantrouwd als ik je inlichtte. Indien jij bent behouden is dat door je oprechtheid, door je loyaliteit. Doordat jij je hebt laten verleiden door die duivels, ben je weliswaar het geld kwijtgeraakt dat ik jou had toebedacht, wat ook jouw motieven geweest mogen zijn: geldzuchtigheid, machtswellust, angst.

Op die onheilsdag was er in mijn overdenkingen slechts ruimte voor één persoon behalve mijzelf. Voor mijn (wereld)vreemde, bescheiden kleinzoon. Ik ontdekte dat ik je aanbad. Dat ik tegenover jou niet had geveinsd, nooit had hoeven veinzen omdat we van elkaar hielden. Ware liefde en onoprechtheid gaan niet samen had je me geleerd. Alle anderen waren door de mand gevallen. Verdriet had ik daar nooit om gehad. Ik prees me gelukkig dat ik mijn pappenheimers kende, dat ik hen stuk voor stuk in de val had kunnen lokken hoe hardnekkig ze zich ook tentoonstelden als de ideaalbeelden die ze representeerden. Mijn hart brak bij voorbaat om jou. Ik had  nooit de behoefte gevoeld jou te testen. Ik wist wat voor vlees ik in mijn kuip had, al wist ik niet waar het vandaan kwam. Soort zoekt soort en vindt immers zichzelf. Wij, de anderen, waren vogels van gelijke pluimage. Jij leefde met ons, tussen ons in je eigen paradijs en zou kapot gaan van ellende. Daar wilde ik je voor behoeden. Net zo’n  belangrijk motief was dat ik geen van mijn kinderen mijn geld gunde. Alles wilde ik jou doen toekomen zonder juridisch geharrewar waarbij mijn beslissing, als ik die in een testament vastlegde, kon worden betwist. En dat zou zeker zijn gebeurd als ik het op die manier bij een notaris deed. Door de trucjes van de duurste advocaten zou je berooid komen te staan, want onze familiefeestjes, vooral de copieuze kerstdiners, onze uitstapjes, onze liefdesbetuigingen, onze dure kleding, kastelen, buitenverblijven, luxe jachten, Ferrari ‘s en limousines, onze Luminar Chrono Flyback horloges, onze Armand De Brignac Midas drankjes, onze Mouawad 1001 Nights Diamond handtassen, kortom onze decadente levensstijl en het feit dat we ons tegenover de buitenwereld als een hechte clan, een onverbrekelijke eenheid voordeden, dat alles moest onze hebzucht en (machts)wellust verbergen, onze volstrekte onbetrouwbaarheid en gevoelloosheid tegenover elkaar. Van een brandkast had men de cijfercombinatie kunnen achterhalen of hij kon worden gekraakt. Ik had nooit de behoefte gehad me bij iemand veilig te voelen. Iemand volledig te kunnen vertrouwen. Ik was ‘on top of the world’ geweest, de sluwste van allen. Mijn aangeboren achterdocht had me ervoor behoed mijn ware gevoelens voor welk bedrag ook te verkwanselen of in een moment van zwakte me aan iemand figuurlijk bloot te geven.

Op die dag, nadat ik mijn  doodsbericht had ontvangen, had ik wel die behoefte en ik liet me door mijn chauffeur rijden naar een parkeerterrein in de buurt van een park waar we net voorbij waren gegaan om niet aan de verleiding toe te geven voordat ik goed had gewikt en gewogen. Het kwam goed uit dat ik nooit gewend was geweest hem of een van de anderen van tevoren te vertellen waar ik naar toeging, meestal gaf ik hem gewoon aanwijzingen, dit in verband met mijn privacy en veiligheid. Nadat ik was uitgestapt, stuurde ik hem weg en hij keek om zich heen.

‘Met uw verlof: dit is een parkeerterrein, meneer.’

‘Dat weet ik.’

Hij keek me aan alsof ik gek was geworden. ‘Weet u zeker dat ik niet op u moet wachten, meneer? Ik kan ondertussen zoals gewoonlijk een rondje gaan rijden, als het u belieft,’ stamelde hij verbouwereerd.

‘Ik weet heel zeker dat ik op de juiste plek ben uitgestapt. Jij verdwijnt als de gesmeerde bliksem en ik verwacht niet anders van je dan dat je oudergewoonte niemand ervan verwittigt waar ik me bevind. Anders trap ik je op staande voet de laan uit.’

Nog aarzelde hij. ‘Hoe komt u dan thuis, meneer?’

Eén ijskoude blik van mij maakte dat hij zich in zijn uniform herschikte, tegen zijn eveneens donkerblauwe pet met het goudkleurige embleem tikte, mijn portier dichtdeed, instapte en wegreed.

Ik overtuigde me ervan dat er geen spoor van de auto te zien was voordat ik onwennig de omgeving met mijn ogen verkende, waarna ik naar het park terug wandelde. Vanaf ik volwassen was, had ik mijn chauffeurs uitsluitend een paar meters voor het gebouw of de plek waar ik moest zijn, laten halt houden en was ik ter plekke uitgestapt. Zelden of nooit kende iemand mijn agenda en het gebeurde vaak dat ik een kwartier te vroeg of te laat ergens aankwam. Ik stippelde zelf mijn routes uit en ging nergens rechtstreeks naar toe. Zelf achter het stuur zitten, deed ik evenmin. Geen enkele chauffeur wist op voorhand wie mij, je grootmoeder, mijn kinderen en hun echtgenoten of mijn kleinkinderen zou moeten rijden en waarnaartoe. Onder andere zo had ik me kunnen handhaven en een relatief vrij leven leiden. En ik kende het klappen van de zwepen van onze wereld heel goed.

In het park genoot ik niet van de al dan niet zoetgeurende bloemen, geen vogelgefluit trok mijn aandacht. Het was elf uur ’s ochtends en het was er stil. Een stilte die ik niet gewend was. Ik kwam er niet tot rust. Aan rust had ik nooit behoefte gehad. Ik had me gewenteld in het volle leven, verlustigd in mijn successen en ik had paraat gestaan voor de volgende wedstrijd, de jongste minnares, het nieuwste merk auto, de verbluffendste zakelijke resultaten. Dat miste ik allemaal voordat ik het voorgoed had verloren. Op het leven was ik geenszins uitgekeken. Er viel zoveel spannends te doen en te beleven. Met mijn zeventig jaren, had ik evengoed in de bloei van mijn leven kunnen staan, zo verpletterend en onvoorbereid was ik op deze dreun. Niets had mij eerder zo van mijn a propos gebracht. Het was om het eufemistisch uit te drukken: heel erg wennen. Ik was onthand. Het lot had me een poets van jewelste gebakken en het scenario, het script, de plot hoe ik het ook noemen wilde, was deze keer buiten mijn weten om geschreven in steen. Zonder uitzondering had ik achter de schermen aan de touwtjes getrokken. Nutteloos was ik opeens geworden door dit voldongen feit. Met mijn vuist op tafel slaan, kon er niet voor zorgen dat de uitkomst op stel en sprong veranderde. Er was zelfs geen tafel. Laat staan één waarvan ik aan het hoofd zat. Een complot uitdenken om een tegenstander sluipenderwijs te verslaan, kon ik niet. Mijn tegenstander was de dood en voor de verandering niet als de dood zo bang voor mij. Alle methodes die tientallen jaren hadden gewerkt, ook het ultiem onschadelijk maken van mensen die ik niet anders aan kon, hadden geen enkele zin. De dood die mijn voornaamste compagnon was geweest, kon ik niet uitschakelen, niet cancelen, niet blokkeren nu hij bij mij op de stoep stond. In een probleem dat onoplosbaar was, had ik nooit geloofd. Het had zich evenwel in mijn lijf genesteld zonder dat ik er weet van had gehad. Gedwongen door de omstandigheden werden mijn hersens een hele poos op non-actief gesteld. Ik had geen gewetenswroeging, had nergens spijt van, ik was woedend. De kracht die tegenover me stond, had het onvoorstelbare bereikt: mij, de capo di tutti capi, buiten spel gezet. En ik deed wat ik niet had gedacht ooit te doen. Ik keek terug op mijn fantastische leven. En ik stuitte op slechts één ding dat mij met een naar gevoel opscheepte. Wat erger was: het hield mijn aandacht buitensporig lang in zijn greep. Nu jij staat waar ik ooit stond, zij het niet op dezelfde fysieke plek, jij van alle mensen in de wereld die werkelijk de mijne was, de enige die ik heb onderschat of afhankelijk van je gezichtspunt overschat, zal ik niet als caesar zeggen: ”Ook gij, Brutus?”. Ik zal zeggen wat mijn vader, de man die naar mijn mening niemand liefhad, tegen me zei: ‘Met wat geduld zou je alles hebben gekregen wat ik bezat en meer, want jij was de enige die ik vertrouwde en liefhad.’

Neen, ik liep niet over van liefde voor hem. Ik hield van jou en uitsluitend van jou en ik was ervan overtuigd dat mij niet hetzelfde zou overkomen. Los van mijn diepe en tedere gevoelens voor jou, ging een ander licht schijnen: ik kon iets langer aan de touwtjes blijven trekken en tegelijkertijd jou beschermen. Verder kon ik de vicieuze cirkel doorbreken. In tegenstelling tot mijn voorgangers had ik iemand op wie ik kon bouwen. Iemand aan wie ik mijn leven kon toevertrouwen, al was het geen cent meer waard en in tijd uitgedrukt slechts een maand of zes van belang. Ik zou de anderen de loef afsteken door het te doen voorkomen dat ik aan het dementeren was en voor de zekerheid eveneens voortschrijdende  doofheid voorwenden. Ik besloot alle aandelen te verzilveren, de stomste beleggingen te doen, stelselmatig enorme bedragen op te nemen, aan de lopende band contractbreuk te plegen en geen enkele schuld af te lossen. Hoe rijker je bent, hoe meer schulden je vaak hebt en hoe hoger alle maandelijkse lasten. Ik had ruim de tijd om in zakelijk opzicht een ravage aan te richten voordat ik me in toenemende mate als een demente, oude gek begon te gedragen. Systematisch brak ik af wat ik ten koste van ettelijke levens had opgebouwd en lang voordat ik handelingsonbekwaam werd verklaard, begon ik het contante geld dat ik opnam te bewaren op een veilige plek. Niet slechts om wraak te nemen. Jou zou ik tijdig laten weten waar het zich bevond. Ik verstopte het in de grote hutkoffer van mijn overgrootvader die zich in het botenhuis bevond en die ik om een onduidelijke reden niet had weggedaan zoals alle andere spullen van mijn voorgangers, want aan nostalgie lijd ik over het algemeen niet. Alles wat ik aan baar geld kon verzamelen voor jou, verdween erin. Mijn toenemende ‘psychische achteruitgang’ viel vlug op en ‘verontrustte’ alle betrokkenen ernstig en deed hen vuriger dan eerder smachten naar mijn dood en ze waren steeds heftiger geneigd daadwerkelijk een stokje ervoor te willen steken om het natuurlijke proces te bespoedigen. Zoals gezegd: hoe rijker iemand is, hoe meer cash geld hij nodig heeft om zijn levensstijl te kunnen handhaven. Zonder een stroom contant geld redt niemand het, hoeveel hij ook bezit. Om een paar gekke voorbeelden te noemen: het personeel, de kleding, de dure restaurants en hotels, de hoge energierekeningen moesten worden betaald. Wij, de Mac Kellog’s, vernieuwen geen autobanden, we schaffen telkens de nieuwste modellen van de duurste merken aan. Dat gaat lekker in de papieren lopen. Eigenlijk stond zelfs ik er versteld van hoe vlot het vernietigen van kapitaal tot in de kleinste zaken doorwerkte. Geen van ons gaat ooit naar de supermarkt. Om dat eens in mijn leven mee te maken, ben ik er een keer geweest in jouw auto om onmiddellijke herkenning te voorkomen. Ik gedroeg me als de gelegenheidsrijder die ik was in het verkeer, maar een hele ervaring was het wel. Zelfs het toiletpapier dat we gebruiken is van het duurste merk. Er is 22 karaat goud erdoorheen geweven. Elke rol wordt persoonlijk  geleverd door het Australische bedrijf Toilet Paper Man met een fles champagne erbij die we, dat spreekt vanzelf, aan een lid van het keukenpersoneel geven. De prijs van een rol ligt rond de één miljoen euro, maar wat zou er anders passen bij onze volledig gouden wc-brillen en hangers? Het geld dat zoveel doden heeft opgeleverd, zoveel levens heeft verslonden werd met andere woorden dagelijks door de wc gespoeld en zelfs wij kunnen geen goud eten. Mensen zijn minder waard dan onze ontlasting, begreep ik tot mijn ontsteltenis. Dat komt, omdat het Toilet Paper Man vier jaar kost om de gouden vlokken door het drielaagse wc-papier te verwerken en ze slechts in staat zijn één rol per keer te produceren. Het voorgaande is zo bizar dat je me zeker niet zult geloven. Toch is het  waar. Mensen kun je vlugger maken, de grondstoffen zijn gratis en die worden eveneens meestal als ze niet voor de productie worden gebruikt door de wc gespoeld. Binnen een paar minuten kun je een achtling produceren. Geen wonder dat wij, de Mac Kellogs, nooit de methodes kunnen of zullen wijzigen die we moeten inzetten om aan de middelen te komen om op de oude voet door te gaan. Voor het laatst genoot ik van mijn overwicht waardoor ik iedereen voor de  gek kon houden. Waar het geld dat ik opnam naartoe ging, kon niemand achterhalen. Tot ik werd betrapt door jou, arm schaap. Je geloofde dat je opa, het hoofd van een vooraanstaande, liefdevolle familie, zijn verstand had verloren en dat hij met elk ten dienste staand middel moest worden tegengehouden. Ik zag je twijfel, ik hoorde je smeekbeden en ik maakte mee hoe je bezweek. Elke arts zou, gezien de macht die wij hebben, verklaren dat ik een natuurlijke dood was gestorven. Een macht die zich tegen mij zou keren. Wie had dat kunnen denken? Ik niet. Ik hoorde jullie met zijn tweeën bekokstoven de anderen daar bovenop een loer te draaien en ik durfde je niet te waarschuwen. Voor het eerst zou het spel waarin ik de kampioen was geweest tegen mij worden gebruikt en jouw leven liep gevaar. Gelukkig heb je je niet bezondigd aan één stommiteit: prijsgeven waar het geld zat. Als je dat had gedaan, had je hier nu niet gestaan. Hier volgt een zoveelste bewijs dat ik van jullie plannen op de hoogte was, want ondertussen zul je hebben ontdekt dat ik mijn schoenen aanhad onder mijn pyjamabroek. Waarschijnlijk heb je dat aan mijn dementie geweten. Ik had me voorgenomen om, indien ik de kracht bezat, me tegen je te verweren zodat het voor jullie moeilijker werd te doen alsof ik in mijn slaap was overleden. Als je mij letsel moest toebrengen, zou je mij – neen mijn lijk – het huis uit moeten dragen om je er ergens van te ontdoen. Ik nam niet aan dat je de voordeur uit zou gaan met mij in je armen. Restte een van de achteruitgangen, het botenhuis en die omgeving. Waar je me gaat opbergen, hebt opgeborgen, daar heb ik natuurlijk geen flauw idee van. In de rivier? Ergens op ons terrein? Ik bad dat je een plan B had dat jou de kans zou geven weg te glippen voordat ze je konden dwingen of ertoe overhalen te vertellen waar ik het geld had bewaard en je daarna af te maken, want geloof het of niet: dat was hun bedoeling. Bovendien zou de politie, omdat ik schoenen aanhad, makkelijker wijs gemaakt kunnen worden dat ik in een onbewaakt moment de deur uit was geglipt en men wist eveneens dat ik niet zo ver heen was dat ik me niet zelfstandig kon kleden. Behalve jij weten alle huisgenoten dat er niet alleen buitenshuis overal camera’s en afluisterapparatuur is geïnstalleerd die aan blijft tot iedereen naar bed is. Behalve in de keuken. We aten immers gezamenlijk? Ik heb het jou nooit verteld, omdat ik merkte hoe puur je was en ik je op die manier kon blijven volgen. Voor mijn overige ‘dierbaren’ heb ik het kort nadat ze volwassen waren niet lang geheim kunnen houden, uiteraard. Indien het oorspronkelijke plan niet naar wens verliep zouden zij ervan uitgaan, dat jij het alarm bij de achtergevel niet zou aanzetten en dat jij je uit hoofde daarvan veilig zou voelen, terwijl de camera’s binnen het bewijs tegen jou registreerden. Hierdoor konden ze jou rustig je gang laten gaan. Jij werd vermoord of jij was de moordenaar. Voordat ik naar bed ging, heb ik alles uitgedraaid, zodat ze geen bewijsmateriaal hebben. Waarom ik jou die mij om het leven gaat brengen, wil helpen? Dat is een vraag waarop ik zo een, twee, drie geen antwoord ken. Ik zal wat slagen doen in het duister. Omdat ik geen haar beter ben geweest dan jij. Integendeel. Omdat jij me iets hebt gegeven waarvan ik niet geloofde dat het bestond: ware liefde. Omdat ik heb gehoord hoe je voor me hebt gepleit. Omdat ik wederkerig iemand kon liefhebben. Omdat als je liefhebt en wordt liefgehad je de ander in alle aspecten van het leven kunt vertrouwen. Omdat ik, zolang ik geen liefde gaf, geen liefde kon krijgen. Ik was mijn leven lang op twee manieren liefdeloos geweest tot jij in me geloofde en van me ging houden. Omdat ik heb ingezien hoe ik, alsof ik de duivel in persoon was, iedereen om me heen heb gecorrumpeerd en daarom wat er met jou gebeurde vanuit verschillende invalshoeken kon begrijpen. Mogelijk omdat ik ook jou je ‘zonde’, de pijn die je me deed, betaald wilde zetten. Indien wraak evenzeer één van mijn beweegredenen was, betekent dat toch wel je redding, dus paradoxaal genoeg hulp. Er leeft het vage weten in mij dat ik meer argumenten zou kunnen aandragen, dat er veel meer levenslessen verscholen zijn in dit gebeuren, maar het lijkt me het beste dat jij er verder zelf erover nadenkt. Tot slot: ware liefde kan dwars door ideaalbeelden die verstoord zijn de schoonheid van de geliefde blijven onderkennen: ik houd nog steeds zielsveel van je. En dan gaat vergeven moeiteloos. Door jou besef ik eindelijk wat ik anderen heb aangedaan zonder dat ik spijt had of betuigde.

Wat raar dat het jullie niet heeft verbaasd dat ik, die zogenaamd dement was, altijd mijn slaapkamerdeur op slot deed. Mij zou het niet zijn overkomen mijn vijand zo te onderschatten. Was jij vergeten wat ik altijd zei? “Onderschat je vijand nooit en als er geld in het spel is, kan iedereen je vijand zijn.”  Het had jou nog veel meer moeten verbazen dat ik in de vooravond nadat jij mij goedenacht had gewenst, de deur  open liet staan en de sleutels op het nachtkastje legde. Langer komediespelen kon ik niet. Ik kon de tentakels van het gezwel letterlijk in mijn lijf zich voelen uitbreiden als de wortels van een reusachtige boom. Ik wilde uit mijn lijden worden verlost. De pijn was ondraaglijk en horen en zien verging me zodat ik geen rol meer speelde. Ik was er één geworden. Ik was te zwak geworden, een wc-rol gelijk, om te rebelleren tegen de dood, welke ook. Soms scheen het me toe dat ik slechts  daarvoor kon worden gebruikt. Ik heb het spel echter tot het laatst in de geest kunnen spelen. Ik was weliswaar een rol, maar ik speelde toch ook een rol. Ik zal in jullie bestaan blijven meespelen. Het enige wat ik zal missen is jullie gelaatsuitdrukkingen wanneer jullie door de capo di tutti capi voor schut zijn gezet. Vooral het jouwe. Al heb ik mijn lot niet kunnen ontlopen, dat tot vandaag het lot van alle Mac Kellogs is geweest, ik zal een verschil maken. Voornamelijk uit liefde voor jou heb ik het tij gekeerd. Gedurende mijn hele leven toen ik veinsde lief te hebben, gaf ik als blijk van mijn liefde schatten weg. Ik ben verplicht jou schatten te ontnemen als blijk van mijn ware liefde, omdat ik je het leven, de aller grootste schat gun. Als ik daartoe niet gedwongen was geweest, zou ik jou hebben bedolven onder weelde, materie en macht. Dat was de enige liefdesuiting die ik kende. Apenliefde. In een jungle. Ik deed en zei na wat ik overal meemaakte, wat van me werd verwacht, wat ik had geleerd om te krijgen wat ik wilde, niet wat ik voelde.

Ik heb te lang aan het hoofd gestaan om niet te weten dat de afgrond zich vlak voor jullie voeten bevindt. Hoe diep die is? Evenmin als mijn immense rijkdom door jullie op de juiste waarde kon worden geschat en evenmin als jullie konden waarderen wat ik aan het imperium van de Mac Kellogs heb toegevoegd, zullen jullie de diepe neergang waar jullie voor staan kunnen overzien. Wanneer je dit leest, is je wereld ineengestort. Je staat in alle opzichten met lege handen. Op mijn brief na.

Weet dat als je je geweten het zwijgen oplegt, je aan de duivel een luisterend oor biedt of omgekeerd als je de duivel een luisterend oor biedt, je altijd je geweten het zwijgen oplegt. En de duivel, de engel der duisternis neemt vele gedaanten aan, want hij is tevens Lucifer, de engel des lichts. Als je deze brief leest, heb je tenminste niet prijsgegeven waar het geld zich bevond en dat heeft jouw leven gered. Ik heb ervoor gezorgd dat je ook na de ontknoping minder gevaar zult lopen, waardoor ik na mijn dood het leven zal redden van iemand van wie ik veel heb gehouden en geleerd. Tenminste als je niet ondanks mijn voorzorg op de elektrische stoel eindigt.   

Iets anders wat jij als enige niet wist: vaak waren mijn voorproevers ‘arme’ muizen als ik met mijn bordje dat me in de kamer werd gebracht naar het botenhuis vluchtte. Dat een hele kolonie er na een poos huishield, zou mij worst wezen. Stiekem schepte ik naderhand uit de pannen van het personeel wat op. Vandaar dat ik het veel langer heb uitgezongen dan hen lief was en in stilte heb ik het harder uitgegild dan goed voor me was uit angst voor jou. Het geld dat stom was, had altijd rechtgemaakt wat krom was. In de vorm van deze berg onder de brief, zal het op omgekeerde wijze eveneens rechtmaken wat krom is. Jij hebt de kans om opnieuw te beginnen en vooral anders. Ik denk dat jij een nieuw soort leider wordt, moet worden. Jammer dat ik dat niet meer zal meemaken. Al was dat het enige waar ik bang voor was. Het roer omgooien.

Je liefhebbende opa.

Soms kun je niet uitmaken wat je voelt. Zodat je ternauwernood weet wat je doet en daarom niet weet waarom. Zodat alles zinloos lijkt. Zodat je beseft dat je verblind was en alles op het spel hebt gezet om niets, om een waandenkbeeld, om een obsessie, een drogbeeld. Ik kon niet geloven dat mijn opa, die hoogstaande man, niet gelogen had in zijn brief over zijn verleden. Misschien stelde hij zichzelf in een kwaad daglicht uit liefde voor mij zodat ik mezelf mijn wandaad zou kunnen vergeven. Verward sloot ik de koffer af.

Even later zag ik haar vanuit het raam van het botenhuis naderbij komen. Ik stopte de brief in mijn broekzak. Ik zou me de geur van haar parfum altijd herinneren en hoe er lichtjes in haar ogen verschenen als ze lachte en de kuiltjes in haar wangen, de volle, mooie, gevoelige mond, haar meelevende stem, haar kracht en wijze oordeel. Ik kon me niet voorstellen dat zij me zou willen vermoorden. Behalve als ik eraan dacht wat ik mijn opa had aangedaan. Kort daarop hoorde ik haar omfloerste stem. ‘Waar is hij?’

‘Maak je nergens zorgen om. Toen je wakker werd, was hij verdwenen, dat is alles wat je moet weten.’

‘Is het gebeurd? Heb jij het volledig opgelost?’

Ik knikte. Al had opa het gedeeltelijk opgelost. Het was opgelost. Ik bekeek haar oplettend. Er was één onopgelost probleem Zou zij me werkelijk om geld dood willen? De sleutel! Ik strekte mijn hand met de sleutel uit en reikte haar die aan.

‘Wat is dit?’

‘De sleutel van de hutkoffer. Daar zit het allemaal in.’ Ik wees ernaar.

Ze keek me niet begrijpend aan. ‘In de hutkoffer? Weet je het zeker?’

‘Absoluut zeker.’

Ze aarzelde. ‘Ben je bang? Dat hoeft niet. Ik vertrouw je. Jij kunt mij vertrouwen. Wil je dat ik hem opendoe? Of wilde je dat ik erbij ben als jij hem opendoet?’

Ik sloeg mijn ogen neer en ze direct weer op.

‘Je bent van streek door het incident.’

Het ‘incident’ was onherroepelijk en ontwrichtend voor mijn bestaan, al kon ik haar daarvan niet de schuld in de schoenen schuiven. Zij kon me kapot maken. Op een andere manier, dan die waarop opa had gezinspeeld. Als ik hem mocht geloven. Ik zou geen ‘dreamteam’ aan advocaten bereid vinden me bij te staan zonder de miljoenen van de Mac Kellogs. Er was een onoverbrugbare kloof tussen ons ontstaan, alsof er een aardbeving tussen ons had plaatsgehad en ik voelde dat zij zich daar eveneens bewust van was. Ze hield niet alleen fysiek een flinke afstand tussen ons aan, ze klonk anders. Afstandelijk. Of was dat mijn verbeelding? Had die oude duivel uit wraak een wig tussen ons willen drijven? Was zij de enige, net als ik, die te vertrouwen was? Met een schok realiseerde ik me dat we allemaal, geen van ons uitgezonderd, volkomen onbetrouwbaar waren. Zij was schijnbaar nog liefdevoller met opa omgegaan dan ik en haar smetteloze verraad tegenover de anderen loog er evenmin om. Geen van hen zou me geloven als ik hen inlichtte, hetgeen ik niet wilde. Hoe kon ik beoordelen of zij tegenover mij oprecht was? Er was geen enkele aanwijzing voor haar onoprechtheid tegenover de anderen geweest. En ikzelf had zowel opa als de anderen bedrogen, zonder dat ik me ooit had vergist van mijn ware gevoelens blijk te geven. We huichelden als de pest. Wie ze ook was, neen hoe ze ook was, zekerheidshalve zou ik me onder geen voorwaarde blootgeven. Tegenover niemand ooit meer. Hopelijk wekte ik omgekeerd niet haar achterdocht. Als dat al niet het geval was. ‘Je mag het allemaal houden,’ zei ik schijnbaar bedaard.

Ik had me vergist: haar ogen lichtten ongelovig op. ‘Weet je het zeker?’

‘Heel, heel zeker.’

‘Hoe wist je het eigenlijk?’

‘Ik was hem gevolgd, ik was bang dat hij iets onverantwoordelijks zou doen en zichzelf in gevaar brengen. Gaan varen of zo. Hij liep vaak na de lunch weg.’

Het wantrouwen overheerste of ze toonde het nu pas in volle hevigheid. Ze nam me van top tot teen op. ‘Ik zal je niet aan je woord houden, als dit alles tussen ons blijft. Je kunt op me rekenen.’

‘Het slot is roestig en klemt,’ zei ik effen terwijl ik zo rustig mogelijk naar de deur liep en ervoor zorgde dat mijn handen duidelijk los naast mijn lichaam en goed zichtbaar voor haar bleven. ‘Het zal een poos duren voor je het open hebt. ’

‘Logisch. Het is een oud slot.’

‘Ouder dan je denkt. Het oude liedje.’

‘Moeten we iemand inschakelen om het open te krijgen?’

‘Het klemt veel erger dan jij je kunt voorstellen. En het zal heel lang duren voor je alles snapt. Als dat ooit gebeurt. Met dank aan ons geld hebben we van de kleinste, de normaalste dingen geen verstand en hebben we overal mensen voor nodig. Mensen die we niet op waarde schatten. Mensen zonder wie we niets zijn.’

Ze keek gekweld, maar zweeg,

‘Als je vandaag je gezonde verstand gebruikt, zul je niemand, niets anders nodig hebben dan, in dit geval, een middel om roestige sloten schoon te krijgen. Voor nu hoef je alleen de trap op te gaan naar de zolder – daar had hij de koffer vandaan – en alle spuitbussen op de rekken te bekijken en te lezen wat er op ze staat.’

Ze liep naar de hutkoffer. ‘Is ie vol?’

‘Loodzwaar.’

Weer keek ze me verwonderd aan. ‘Ben je niet nieuwsgierig – geweest – dan?’

‘Ik hoor het straks wel als je uit je bol gaat. Denk erom dat je volhoudt dat hij is weggelopen, terwijl wij aan het feesten waren. Dat is het belangrijkste en dat hij vaak naar het botenhuis kwam. Op alle uren van de dag of de nacht. Vroeger al.’ Als ze dit in de ring gooide, zou de hele rivier afgedregd worden. Hem zouden ze niet vinden. Ik hoopte vurig dat tenminste één camera in de supermarkt of ergens anders hem had vastgelegd. Het plezierigst zou het zijn als er beelden waren hoe hij uit mijn auto stapte of ernaar terugliep. Had die oude duivel dit ook gepland om mij in diskrediet te brengen door de recherche op ideeën te brengen of had mijn geniale opa met alles rekening gehouden om mij te beschermen? Hoe het ook zij: ik wist wat mij te doen stond.

‘Ik vind het raar dat je weggaat. Dat je er niet bij wilt zijn.’

‘Mijn handen zijn smerig. Ik ga ze wassen.’

Buiten greep ik de plastic tas die aan achterkant van de kruk van de openstaande deur hing.

In de keuken wipte de meid schuldbewust van haar stoel. Ze had met haar hoofd op de tafel liggen slapen. Voor ze van de schrik was bekomen, waste ik mijn handen langdurig. Ik bracht ze naar mijn neus en liet ze zakken. Eindelijk roken ze schoon. Dezelfde stank had aan ze gekleefd als die uit de berg snippers in de hutkoffer was opgestegen. Verdwaasd had ik door de papiermassa gewoeld. Geen enkel bankbiljet was heel gebleven. Op de bodem van de hutkoffer hadden de uitgedroogde karkassen van vijf muizen gelegen en het wemelde er van de keutels.

Ik was nauwelijks de voordeur uit of de wachter die uit het niets was verschenen, tikte verwonderd tegen zijn pet. ‘Wie van de chauffeurs kan ik voor u bellen?’

‘Een wandeling zal me goed doen.’

‘Wat zei u?!’ vroeg hij stomverwonderd.

‘Een wandeling zal me goed doen.’

‘Weet u dat zeker?’

‘Heel, heel zeker.’  

Al had ik de auto niet in het water geduwd, ik had er geen gebruik van gemaakt. Er zonder was ik veiliger. Niemand verwachtte dat een Mac Kellog te voet ergens naar toe ging.

Van een plek dicht achter de villa rees oorverdovend gekrijs op, dat naderbij kwam alsof iemand door de duivel in persoon op de hielen werd gezeten. Maar mijn grootvader was dood. Ik zette het op een lopen, want ik was ervan overtuigd dat een wandeling tot ver van mijn geboortehuis me op zou kikkeren. Al waren mijn enige bezittingen: een Canada Goose jas, Armani kleding, een Rolex DayDate 18038 horloge en Air Jordan schoenen met ronde, witte diamanten afgezet. Ik kon niet acuut bloot gaan rondlopen maar ik zou ze me om verschillende redenen niet lang meer kunnen permitteren en ik kon het me niet veroorloven doofheid te veinzen zoals mijn sluwe grootvader, want ik bezat ook zijn brief en één voet van een Louis Vuittonschoen in een doodgewoon plastic zakje. Een zakje net als de zakjes waarvan ik in de toekomst hopelijk veel vaker gebruik zou moeten maken. En dat ene onoplosbare probleem was voorlopig een ver-van-mijn-bed-show, tenzij…

Laat een reactie achter

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *