Op een recensie of twee na, waarvan één erg afbrekend, werd mijn debuutroman ‘De bruine zeemeermin’ lovend binnengehaald. Een mooie recensie heb ik opnieuw op de kop getikt. Het is van professorWim Rutgers (Amigoe: zaterdag 24 juni 2000) en ik werd genomineerd voor de Zami-awards, waarvan ik overigens pas jaren later door een toeval op de hoogte kwam. Mijn laatste exemplaar is zoals zoveel uit mijn huis gestolen (over de diefstallen van mijn goederen en financiële middelen > wordt vervolgd in mijn blogs hieronder ) dus zal ik uit het hoofd wat kanttekeningen moeten plaatsen erover. Hier volgt de recensie:
De Bruine zeemeermin is weleens een familieroman of een feministische roman genoemd. Zonder wie dan ook in het kruis te willen tasten (ik ben daar te oud en niet stout genoeg voor): die twee aanduidingen kloppen geen van beide helemaal, hoewel ik me die noemer wel kan indenken. Ik zou het boek evenmin een vrouwenroman willen noemen. Tenzij daarmee wordt bedoeld een roman waarin vrouwen de protagonisten zijn. Omdat die vrouwen niet uit de hemel zijn gevallen, dus familie hebben – voor- en nageslacht – spelen gezinsbanden en sociale relaties een grote rol in de levens van hen en komen die nadrukkelijk aan de orde in ‘De bruine zeemeermin’. Gezien de periode waarin het verhaal speelt (ongeveer 1955-1995) ontkwam ik er niet aan rekening te houden met het feit dat er in die tijdspanne zowel een seksuele revolutie had plaatsgevonden als dat er een beweging op gang was geweest die nog meer dan eerder (vanaf ongeveer 1850) in de twintigste eeuw de vrouwenemancipatie beoogde. Hetgeen erin heeft geresulteerd dat ik diverse feministische motto’s heb opgenomen in het boek die des te meer de indruk versterken dat het boek feministisch is. Als een vrouwelijke schrijver een vrouw als protagonist kiest, hoeft dat verhaal niet per se als een feministisch manifest bedoeld te zijn. Als het gezien het thema om meerdere vrouwen gaat die elk op zich een andere keus maakt, evenmin. Waarom de keuze voor de feministische motto’s en meerdere vrouwen als protagonisten? Welnu: één van de belangrijke thema’s is dat ondanks de emancipatie van de vrouw en ondanks het feit dat vrouwen (ogenschijnlijk) veel meer keuzes hebben dan vroeger in de dagelijkse praktijk van het leven (vooral gekleurde) individuele vrouwen om allerlei redenen niet werkelijk gebruik kunnen, willen, mogen of zullen maken van de rechten die hen juridisch en sociaal cultureel in de loop der jaren zijn toegekend of die ze zich door strijd hebben verworven. De motto’s zijn min of meer ironisch ( postmodernistisch ) bedoeld. Let wel: ironisch, niet sarcastisch. Dat betekent niet dat ik geen voorstander ben (geweest) van de ‘bevrijding’ van de vrouw. De ware verklaring schuilt in het feit dat ik ondanks mijn idealisme met beide voeten op de grond sta en onderken en destijds als jonge progressieve vrouw reeds profeteerde dat tussen droom (ideaal) en daad praktische (en emotionele) bezwaren staan en dat de ware emancipatie er weleens heel anders uit zou kunnen zien voor elk van ons en er soms jammer genoeg volkomen bij zou/zal inschieten. Na zoveel jaren meen ik (niet wetenschappelijk onderbouwd) vast te mogen stellen dat er ‘iets’ gewonnen is en ‘iets’ verloren is op het vlak van de vrouwenemancipatie. En dat bepaalde doelen zijn bereikt en bepaalde nooit zullen worden bereikt. Maar dan weer: never say never.
Er zijn mensen geweest die De bruine zeemeermin als een metafoor beschouwden. Ook die betiteling is minder geslaagd, geloof ik. Hoewel ik dat oordeel aan de literair deskundigen overlaat. Ik ben schrijver, geen literatuurwetenschapper en zodra het boek is uitgegeven en wordt gelezen, is
het oordeel van de lezer zaligmakend niet langer het mijne alleen. Wat ik wel weet: het sprookje van de Deense schrijver Hans Christian Andersen was en is
geen metafoor voor ‘De bruine zeemeermin’. Mijn enorme respect gaat uit naar dat genie, die schrijver die zijn verhaal (‘De kleine zeemeermin’: voor het eerst uitgegeven op 07 april 1837) lang voor mijn debuutroman heeft gecreëerd. Een meesterlijke creatie die ik als een metafoor beschouw voor de vrouw in de ‘liefde’, dwars door tijden en culturen heen. Nog een schepje bovenop mijn lof: een groter meesterstuk is dit hartverscheurende verhaal omdat de schrijver een man was. Alsof het niet op kan: een man die zelf niet getrouwd was en ongelooflijk dus geen dochters had met wie hij medelijden had of meeleefde. Met als klap op het vuurwerk: formidabel, gezien de tijd waarin hij het verhaal heeft gemaakt. Zou ik ‘De bruine zeemeermin’ vergelijken met het sprookje van deze begenadigde kunstenaar dan zou ik moeten spreken van een omgekeerde metafoor. Hans Christian Andersen heeft het beeld geschapen en ik heb de werkelijkheid in verhaalvorm proberen te vatten. Of daar een naam voor bestaat? Dat weet ik niet. Bij een metafoor heb je normaal gesproken eerst de werkelijkheid en dan het beeld. Bijvoorbeeld: eerst zie je een mooie vrouw (werkelijkheid) en daarna vergelijk je haar met een roos of bloem (beeld). Een zin uit een oud lied is: ‘There is a rose in Spanish Harlem.’ Heb ik dan Hans Christian Andersens idee gepikt? Welnee, ik was weliswaar net aan het begin van mijn roman, maar ik had het centrale idee en thema reeds in mijn hoofd en ik vroeg me af welke titel ik in verband daarmee moest bedenken en als een bliksemflits schoot het door me heen dat een schrijver die ik zo bewonderde mijn realistische roman als een metafoor, als een sprookje had weergegeven en dat die werkelijkheid die wij beiden als onze mal bezagen niet veel veranderd was in de praktijk. Of hij inderdaad mijn zienswijze over zijn verhaal zou huldigen, zal ik uiteraard nooit weten. Wel heeft een juffrouw Nederlands me ooit geleerd dat als je een verhaal of gedicht interpreteert (betekenis toekent) en uitsluitend data uit die bewuste tekst verwerkt, je niet fout kunt zitten. Hier gaat ie dus:
Die vijf prinsessen en haar zusters, de vier andere zeemeerminnen, representeren ‘de vrouw’. Waarom vijf? Ik weet niet of Andersen verschillende soorten vrouwen bedoelde en dus evenmin om welke typen het zou gaan. Alle vijf zijn ze ongetrouwd, jong en waarschijnlijk maagdelijk. Wat leeftijd en sociale status betreft ben ik er met die overeenkomsten in gedachten niet in geslaagd hen in vijf categorieën onder te verdelen of enig ander onderscheid te kunnen maken om hen te classificeren.
De zee staat voor de wijde wereld waarin van alles te beleven valt of voor bijvoorbeeld een zee van kennis of ervaringen. Het aan land gaan, is het gebonden zijn (houden) van een man, de vrijheid verliezen. Benen (steunpilaren) krijgen is de levensweg kunnen/willen bewandelen met de geliefde.
Hun vader (de koning) kan worden beschouwd als het mannelijke deel van de samenleving (wetten) of voor de mannelijke overheersing of voor een patriarchaal systeem.
De dode moeder (alsof ze niet meer bestaat) is een zinnebeeld voor de praktijk van die samenleving, hoe dat in werkelijkheid werkt en niet welke rechten (en plichten) een vrouw wel of niet heeft. De heks staat voor de maatschappij in praktisch opzicht. Als vrouw mag je volgens die heks die man best krijgen, je mag met hem dansen (‘gelukkig’ zijn), nadat je hem hebt gered en je krijgt daarom die benen (mogelijkheid) om met pijn en smart met hem te kunnen lopen (op de levensweg) maar dat gaat ten koste van de werkelijke vrijheid pijnloos te kunnen zwemmen als een vis in het water en daarheen te gaan waar je maar wilt en het gaat eveneens ten koste van je stem. Beter gezegd het offer dat je ‘vrijwillig’ brengt als vrouw is: 1. altijd pijn op je levensweg door die benen waarmee je met hem mee kunt/wilt lopen of die hem willen/kunnen volgen en 2. je stem kwijtraken. Je zult letterlijk monddood zijn (stom). Als je niet eens kunt praten, hoe zul je dan kunnen zingen (= hoe zul je blij kunnen zijn)? Het mooiste van de kleine zeemeermin was haar stem. Ze had van alle watermensen (vrij rondzwemmende wezens) de mooiste stem. Ze dronk het afschuwelijke (liefdes)drankje en Oewaahlalala, haar mooie staart scheurde in tweeën alsof die met een zwaard van onderen doormidden werd gespleten.
Het mooie borstbeeld van de prins vertegenwoordigt het ideaalbeeld van de man zonder dat vermaledijde (oké: maar soms oh, zo zalige?) onderlijf (sorry, lieve, beste brave heren der schepping) waaraan benen vastzitten waarmee hij kan dansen (dus niet per se seks hebben) en kan gaan en staan waar hij maar hebben wil. Bijvoorbeeld naar de koelkast slenteren voor een dyogo (of sixpack) en een pak chips (krawkraw) wanneer de wereldkampioenschappen op de tv de wereld beheersen en liefde, ziekte en zelfs de dood een paar stappen achteruit moeten doen omwille van voetbal. Of een andere geliefde sport, hobby of schoonheid. Nou ja, over clichés gelamenteerd. Oh, jawel die hebben bestaansrecht. Minstens als metafoor, toch? Wanneer een vrouw hem heeft gered, zal hij later als en wanneer hij goed bij is (bij kas of bij oude zinnen > ach, vergeef een arme, oude vrouw, wiens druiven misschien verzuurd zijn) geloven
dat een prinsesje dat wel haar scheurtje opentrekt (misschien een feministe die het heeft gemaakt of is ze alleen maar jonger?) zijn redster is. Je (door de wol geverfde of tijdelijk niet door liefde verblinde?) zusters zullen je vertellen dat je hem (= de man in zijn algemeenheid of die speciale attractie inclusief onderstel) moet doodsteken anders zul jij zelf onmiddellijk sterven. Dat breng je als echte, liefhebbende vrouw uiteraard niet op. Hoera! Je sterft liever (geestelijk of geeft al je zuurverdiende rechten op) maar zonder hem ben je serieus morsdood of symbolisch dood (monddood).
Fragmenten die erg in het voordeel spreken van deze interpretatie en die nog steeds mijn hart breken zijn de volgende (lees svp het originele sprookje):
- ‘Kan ik dan helemaal niets doen om een onsterfelijke ziel te krijgen?’
- ‘Nee,’ zei de oude vrouw, ‘alleen als een mens je zo lief zou hebben dat je meer voor hem betekende dan zijn vader en moeder. Als hij met al zijn gedachten en al zijn liefde bij je zou zijn en de priester zijn rechterhand in de jouwe liet leggen met een belofte van trouw, nu en in alle eeuwigheid, dan zou zijn ziel in jouw lichaam vloeien en dan zou je ook deel krijgen in het geluk van mensen. Hij zou jou dan zijn ziel geven en toch zijn eigen ziel houden. Wat hier in de zee nou juist zo mooi is, dat is jouw vissenstaart, en dat vinden ze op aarde lelijk, ze weten nu eenmaal niet beter. Daar moet je twee onhandige pilaren hebben, benen noemen ze dat, om mooi te zijn.’
- ‘… de prins van wie ik meer houd dan van mijn vader en moeder, de prins aan wie al mijn gedachten zijn gewijd en in wiens hand ik het geluk van mijn leven wil leggen. Alles waag ik om hem en een onsterfelijke ziel te winnen. Terwijl mijn zusjes in het paleis van mijn vader dansen, ga ik naar de zeeheks, voor wie ik altijd zo bang ben geweest, maar die me misschien met goede raad kan bijstaan.’
- ‘Het is dom van je, maar je krijgt wel je zin, want het zal je in het ongeluk storten, mijn mooie prinsesje.’
- ‘Maar als je mijn stem afneemt, wat houd ik dan nog over?’ ‘Je beeldige figuurtje’ zei de heks, ‘je zwevende tred en je sprekende ogen daar kun je een mensenhart wel mee bekoren. Nou, komt er nog wat van? Steek je tongetje maar uit, dan snijd ik het eraf als betaling, en krijg jij het krachtige drankje.’
- De kleine zeemeermin dronk het brandend scherpe drankje op en het leek of er een tweesnijdend zwaard door haar tere lichaam ging. Ze viel flauw en bleef als dood liggen.
- Bij iedere stap die ze zette, voelde ze, zoals de heks haar had voorspeld, dat ze op spitse priemen en scherpe messen trapte, maar dat had ze er best voor over. Aan de hand van de prins liep ze zo licht als een luchtbel naar boven, en hij en alle anderen waren verbaasd over haar zwevende tred.
- Toen was de kleine zeemeermin bedroefd, ze wist dat ze zelf veel mooier had kunnen zingen. Ze dacht hij moest eens weten dat ik om bij hem te zijn, mijn stem voor eeuwig heb weggeven.
- De prins zei dat ze altijd bij hem mocht blijven en ze mocht op een fluwelen kussen voor zijn deur slapen.
- Een zeemeermin heeft geen onsterfelijke ziel en kan die ook niet krijgen, tenzij ze de liefde van een mens wint. Van een vreemde macht is haar eeuwige voortbestaan afhankelijk. De dochters van de lucht hebben ook geen eeuwige ziel, maar ze kunnen er een krijgen door goede daden te verrichten. Wij vliegen naar landen waar de zwoele pestlucht de mensen doodt, en daar brengen we koelte. We verspreiden de geur van de bloemen door de lucht en brengen verkwikking en genezing. Als we driehonderd jaar hebben geprobeerd om zoveel goed te doen als we kunnen, dan krijgen we een onsterfelijke ziel en hebben we deel aan het eeuwige geluk van mensen. Jij, arme, kleine zeemeermin, hebt met je hele hart naar hetzelfde gestreefd als wij. Je hebt geleden en alles verdragen. Je hebt je tot de wereld van de luchtgeesten verheven.’
De mens zouden we bij een bepaalde interpretatie als de man kunnen beschouwen. Bij een andere interpretatie staat de mens voor de aard-gebonden mens die uitsluitend bezig is met materiële zaken. Liefde is voornamelijk eigenliefde en geen offervaardige, gevende liefde. Er vindt een transformatie plaats van een watermens, die in vrijheid leeft en geen of weinig waarde hecht aan aardse zaken. Schoonheid, kunst (zang en dans) zijn allesbepalend en er is geen sprake van of slechts van weinig verantwoordelijkheden. Bij een bepaalde interpretatie kun je denken aan kinderen of oude mensen of oppervlakkige mensen van het slag waar heftige emoties en materie weinig of geen rol spelen. Dan neemt de aardse mens het over, de staart verdwijnt, Voor de man die gered is van de dood tijdens de storm houdt dat een vrijheid van keus in om zijn eigen weg te gaan. Voor een vrouw offervaardigheid. Tenslotte komt er een overgang naar het worden van een luchtmens (geest, engel) waarbij spiritualiteit aan de orde komt en offervaardigheid hoogtij viert die voor beide partijen heil (gever en ontvanger) brengt. De kleinzielige, kleinschalige liefde tussen man en vrouw speelt geen rol meer, maar de grote, ideale, offervaardige voor de naaste, voor de medemens.