Annel de Noré

Boekbespreking Boek VI: ‘Exit’

    1. Analyse van het eerste gedicht uit ‘Exit’: Afgang/Uitgang/Ex it
    2. Analyse van hget gedicht: ‘Koudvuur’
    3. Korte uitleg van elk gedicht
    4. Belangrijkste metafoor per gedicht
    5. Andere korte uitleg en ouderwetse ontleding van enkele zinnen
    6. Neologismen/rare woorden in ‘Exit’
    7. Voorbeelden van subtiel (eufemistisch) gebruikte woorden/zinnen in ‘Afgang/Uitgang/Ex it’

I.Analyse van het eerste gedicht uit ‘Exit’: Afgang/Uitgang/Ex it

Deel I: Voorwoord en Inleiding.
Deel II: Analyse ‘Uitgang / Afgang / Ex it’

Deel I: Voorwoord

Onwillekeurig stoppen lezers al tijdens het lezen een deel van zichzelf in teksten. Precies zoals de schrijver onopzettelijk zijn signalement erin achterlaat. Ondanks de subjectiviteit waar ook dit ‘werk’ aan ‘lijdt’, bepaal ik me bij de analyse en interpretatie wel strikt tot datgene wat onder het fileermes ligt. Wie geen behoefte heeft aan (een gedeelte van) mijn ontleding,  legt deze uiteraard naast zich neer of beter: begint er niet aan. Nagenoeg alle gedichten uit de bundel ‘Exit’ zijn autonoom en open genoeg om op eigen kracht tot een bevredigende persoonlijke verklaring te komen. Hopelijk ontdekt iedereen zodoende zijn eigen verhaal in de tekst. Mijn voornamelijk inhoudelijke uitleg is geen professionele en dient slechts als hulp.

Om de drempel voor  ‘jonge’ lezers te verlagen wissel ik tussendoor van toonzetting om hen te verleiden rondom de ‘blikvangers’ te neuzen. Althans als ze de tekst één blik waardig keuren. Formele (moeilijke) woorden geheel vermijden bleek onmogelijk en is misschien zelfs onwenselijk. Een vaste stijl handhaven en consequent de gulden middenweg bewandelen om heterogeen ‘publiek’ te ‘bereiken’, ging dus stroever dan mij aanvankelijk toescheen. Ten tweede: ik heb mijn ‘ingrediënten’ zeer uitgebreid uit de doeken gedaan. Alweer ga ik in deze ervanuit dat de lezer negeert wat hij langdradig of niet relevant vindt. Diegenen die zich samen met mij worstelen door de pietepeuterige analyse zullen ontdekken dat deze individuele taaluiting toch een universeel idee herbergt. Verder kan dit stuk helpen te beseffen dat literatuur er oppervlakkig gezien simpel kan ‘uitzien’, maar dat er over het algemeen veel meer uit te halen valt. Mede daarom stel ik me ten doel helder te communiceren met mijn arme, monddode lezers. Ik hunker ernaar dat lezers zich reeds bij een eerste taxatie van wat hen koud zwart op wit wordt opgediend enigszins kunnen identificeren met de bovenliggende gedachte en de onderliggende emotie herkennen. Voor diegenen die met me blijven waken, wacht verlichting in het verschiet – geloof ik.

Deel I: Inleiding

Bij de analyse komen aan de orde:

  1. Vorm: ‘versiering’; het ‘uiterlijk’ waaronder de klank
  2. Inhoud: ontleding en interpretatie
    1. denotatie en connotatie
    2. perspectief en het (lyrisch) subject: wie voelt of vindt wat
    3. tijd: wanneer
    4. ruimte: waar
    5. structuur: hoe zijn de delen samengevoegd; ontdekken van een netwerk
    6. handeling: wat (gebeurt er) en door wie
  3. Conclusie

Vorm

Aan het bespreken van de vorm waag ik me uitsluitend in zoverre het voor de inhoudelijke uitleg nodig is. Toch kort hierover: niet waar de tekst over gaat , dus de inhoud, komt hierbij aan de orde. Wel hoe de compositie eruit ‘ziet’. Alles wat wordt gebruikt om de tekst te verfraaien. Omdat verhalen en gedichten opgebouwd zijn uit taal en het bij taaluitingen in beginsel om het ‘verklanken’ van gevoelens en gedachten gaat die we vaak niet geschreven zien op bijvoorbeeld papier, maar die we horen wanneer ze worden uitgesproken (een mooie stem), behoort hoe teksten klinken – net als bij muziek – eveneens tot de vorm. Vooral bij liedteksten. We ‘zien’ dan het uiterlijk eveneens met onze oren. Net de stilettohakken van een pin-up girl, de hakken van een flamencodanseres of de zware modderige laarzen van een boer (boerendans). Al zie je hun schoeisel nog niet, je kunt je door het geluid een voorstelling van hen beginnen te maken.  Omgekeerd begrijp je achteraf waarom de ‘sneakers’ van de jonge, snelle metroman  onopgemerkt zijn gebleven. Trouwens in klanken trilt vaak symboliek door, net als in al dan niet visuele beelden. Alles wat je met je ogen kunt zien en met je oren kunt horen of datgene wat juist opvallend ontbreekt, behoort tot  de vorm:

  • tekstopmaak ( lettertype en lettergrootte): BOOS; fluisterde
  • traditionele stijlfiguren
  • beeldspraak
  • enjambement
  • indeling in ( alinea’s, hoofdstukken ) strofen
  • regellengte
  • klank 1. (waaronder onomatopeeën) ‘”Grr, grr”’ zei het dier met ogen die vuur spogen.’
  • klank 2. rijm, metrum, ritme (de rinkelende oorbellen van Lolita achter de coulissen)
  • de woordkeuze
  • herhaling (refrein)

Met tekstopmaak, metrum en ritme doe ik niets voor wat dit gedicht betreft.

Inhoud A: denotatie en connotatie

Denotatie: de betekenis van een woord zoals die in een woordenboek staat.

Connotatie: de gevoelswaarde van een woord; de met een woord verbonden voorstellingen buiten de eigenlijke betekenis; de connecties die woorden oproepen bij één individu of een specifieke groep mensen. Simpeler: woorden trommelen elkaar van ver op, doordat ze een relatie met elkaar hebben. Welke woorden elkaar wekken wordt bepaald door min of meer (on)bewuste processen. Die kunnen (gedeeltelijk) bewust worden gemaakt door ze op te zoeken in een woordenboek en door na te denken over de betekenissen en verbanden. Factoren die het ‘magnetisch veld’  van een woord onder andere bepalen, zijn:

  1. tegenstelling / antoniem: leven – dood;
  2. homoniem: het mist – hij mist;
  3. synoniem: slang = serpent;
  4. associatie: roos > mooi, teer, plant, struik, bloem, verwelken;
  5. kenmerken / karakteristieken: roos > dorens, kleuren;
  6. symboolwerking/metafoor: roos > schoonheid, vrouw; Doornroosje; maagdelijkheid;
  7. betekenisverruiming: spreekwoorden/zegswijzen die de betekenis kleuren; 1. Zijn weg gaat niet over rozen = zijn leven is niet gemakkelijk.
  8. andere betekenis: slang = waterslang; brandslang; tuinslang; lang kanon van klein kaliber; toegestane marge van wisselkoers;
  9. andere taal ( + andere uitspraak): slang = platte woorden en uitdrukkingen;
  10. psychologisch verband: slang = mannelijk geslachtsorgaan;
  11. figuurlijk taalgebruik: letterlijk: je ergens verstoppen > Figuurlijk: hij verstopt zich achter zijn ziekte;
  12. rijm: laat de kinderkens tot mij komen; het mijn en het dijn
  13. klemtoonwisseling: ondergaan (omlaag gaan); ondergaan (lijden; het voorwerp zijn van)
  14. persoonsgebonden associaties: Eduard speelde als kind monopoly met zijn broer en nu ‘denkt’ Edward zodra het woord monopoly ‘valt’ aan zijn broer. Vooral omdat in de loop der tijd meerdere ervaringen aan die herinnering zijn gaan kleven (ze hebben ruzie met elkaar; broer is dood). Zo kunnen veelsoortige, soms tegenstrijdige gevoelens worden opgewekt door dat ene woord bij Eduard.

Door de connotatie met andere woorden beslaat één woord een overstelpend gebied om  meer redenen dan ik kan bedenken en elk maatje neemt uit elk zijstraatje ‘bond- of clubgenoten’ mee. Gezien de individuele associaties (punt 14) kan voor verschillende lezers dezelfde tekst een andere gevoelswaarde hebben en daardoor een andere mentale uitleg uitlokken (readers’ response).

Het scala aan betekenissen van een woord, regel of zin wordt beperkt, omdat de woorden, regels of zinnen eromheen als grenswachters dienen. Een secure woordkeus weeft een netwerk aan verbanden, brengt structuur aan en bepaalt de richting in de inherente potentie. Die begrenzing werkt als een wichelroede en verschaft bij eerste lezing al duidelijkheid over de inhoud. Het woord ‘meisje’ kan zo worden ingedamd > Het meisje > Het ernstige meisje > Het ernstige meisje is > Het ernstige meisje is mijn > Het ernstige meisje is mijn buurmeisje.

Grammaticaal (qua syntaxis / zinsbouw) zijn de volgende zinnen normaal.

  1. Ik zie de man met de verrekijker.
  2. Zij slaat haar gade.’

Semantisch (qua betekenis)  zijn ze bijzonder. Allebei kunnen meer dan één betekenis hebben. In de tweede zin heeft elk woord op zich meer dan één denotatie, zodat de hele zin voor minstens tweeërlei uitleg vatbaar is. Tip: vervang ‘Zij’ in de tweede zin door ‘De echtgenote’ of ‘De eega’. Deze zinnen zijn meerduidig of ambigue. Dit houdt in dat de betekenis van een woord of zin pas duidelijk wordt, bij bestudering van de rest van de tekst. Zo worden woorden, zinnen, alinea’s, strofen en hoofdstukken afgebakend door steeds grotere gehelen. Door deze voorbeelden is bewezen: het geheel is meer dan de aparte delen samen. En: die saaie denotaties en connotaties overwegen, is niet volstrekt nutteloos of onzinnig.

Inhoud B: perspectief

Psychisch perspectief: vanuit wiens visie, oordeel of welke gemoedsgesteldheid de tekst wordt weergegeven.

Fysisch perspectief: vanuit welk punt, welke plek de ‘woordvoerder’ (het lyrisch subject) waarneemt (ziet, hoort, ruikt, tast,).

Inhoud C: tijd (en ruimte) > The twelfth of never

Zijn onverstoorbaarheid, zijn neutraliteit, zijn onverzettelijkheid onder alle omstandigheden kan mij ongelooflijk opjagen terwijl hijzelf mij ontglipt. Nu eens schrijdt hij treiterend langzaam voort, dan weer zit hij mij op de hielen.  Vaak haalt hij mij in, blaast ziedend in mijn nek, ijlt me voorbij, laat me achter, gaat me voor. Zijn gelijkmatigheid is ontregelend, bezwaarlijk en onrustbarend. Soms krijg ik teveel van hem en soms te weinig. De ene keer heb ik genoeg van hem en de andere keer wil ik hem niet missen. Ik vervloek hem en heb hem innig lief. Het ergerlijkste is dat ik eeuwig afhankelijk van hem ben en hem slechts zelden vergeet al is hij een allemans vriend en een allemans vijand, want hij vindt altijd zichzelf opnieuw uit en begeleidt mij overal en volgt mij rustig in alles wat ik ben, doe en wordt.

Verteltijd en vertelde tijd (flashback, flash-forward enzovoorts) worden beter en uitgebreider in boeken over literatuur besproken dan ik het binnen dit bestek kan.

Vergeet de tirannieke klok en haar wijzers gedeeltelijk, want tijd gebruik ik voornamelijk creatief,  connotatief en beschouw ik als relatief, ‘vloeiend’ en op zich niet bestaand. Tijd valt vaak samen met de ruimte en met het fysisch en/of psychisch perspectief, dus de gemoedstoestand. Hierdoor wordt structuur (orde) geschapen die de inhoud (mede) bepaalt. ‘Vloeiend’ omdat tijdstippen in het dagelijks leven niet alleen worden gebruikt om aan te geven hoe laat het is of hoeveel minuten zijn verstreken vanaf een zeker moment. Tijd gekoppeld aan ruimte ‘doet’ vaak iets met zowel het lyrisch subject en dus het psychisch perspectief als met die ruimte en omgekeerd. Stel dat je om twaalf uur ‘s nachts alleen thuis (ruimte) bent en je hoort gescharrel buiten (ruimte). Dan kun je je onveilig (psychisch perspectief) voelen. Datzelfde gerucht om zes uur ’s middags maakt niet dat je je opeens onveilig voelt (psychisch perspectief) in je eigen huis (ruimte) al is iedereen weg. Bovendien zal de woordkeus mede door dat vlechtwerk (tijd, ruimte, psychisch perspectief) worden bepaald. Hoe tijd en ruimte worden ervaren, hangt van meerdere factoren af en al die gegevens samen leiden tot gevoelens of gedachten in een bepaalde richting (psychisch perspectief) zodat de door de klok vastgestelde grenzen vervagen. Toch raak je de weg niet kwijt als je  het patroon in het netwerk herkent. Veel beter gezegd: er wordt een bepaalde sfeer gecreëerd. Zoals in veel gevallen bij een romantische avond, een opgeruimd huis een tedere gemoedsgesteldheid, een brandend kaarsje, geurende wierook en zachte muziek betere keuzes zijn dan neonlicht en trashmetal muziek. Vergelijk deze zinnen: ‘Om half zeven begint het vervelende getrommel in het bos’ met: ‘Elke nacht tegen de tijd dat het gaat schemeren, begint het naargeestige tromgeroffel in het oerwoud’. Hieruit blijkt dat we tijd niet slechts ervaren als een vast aanwijsbaar, berekenbaar gegeven. Voorbeelden van tijdservaringen:

  1. letterlijk: de tijd die de klok aanwijst: vier uur, half zes;
  2. verleden, heden, toekomst – gisteren, vandaag, morgen > door benoeming of suggestie;
  3. figuurlijk: goede tijden, slechte tijden; zeven magere jaren, zeven vette jaren;
  4. een bepaalde periode: een gelukkige tijd, een moeilijke tijd, in die dagen, in den beginne, destijds, indertijd, toen;
  5. een onbepaalde tijd: altijd, eeuwig, nooit, zelden, vaak; dag; nacht;
  6. een bepaalde tijdsspanne, een deadline: ‘Binnen hoeveel tijd heb je dit af?’ – ‘Houd jij je mond nu maar, vanaf nu tot aan ‘amen’.’
  7. gelijktijdigheid of opeenvolging van handelingen waardoor een relatie tussen die handelingen ontstaat zodat eventueel dezelfde zinnen voor meerdere uitleg vatbaar (multi-interpretabel) zijn: ‘Als jij nu direct je grote mond dichthoudt, zal ik terwijl jij afwast, afdrogen en dan kunnen we wel op tijd vertrekken.’ – ‘Zodra jij hebt afgewassen, droog ik af.’;
  8. door het gebruik van de tegenwoordige, verleden en toekomende tijd van werkwoorden kunnen het heden, verleden of de toekomst worden uitgedrukt;
  9. hulpmiddel om emoties op een speciale manier te verwoorden. Bijvoorbeeld: ‘Toen was tijd geen stok achter de deur.’ Of: ‘Kon ik de tijd maar vasthouden. ’Of: ‘Je bent altijd te laat.’ Of: ‘Dat was onze mooiste tijd.’ Of: ‘Maak voort het is de ‘hoogste’ tijd dat we vertrekken.’
  10. suggestie: ‘De zon schijnt.’ (dag) of ‘De maan glimlacht.’ (nacht)
  11. historische tijd: prehistorie, middeleeuwen
  12. de tijd waarop of de periode waarin iets specifieks gebeurt: het is etenstijd; het is droge tijd; het is lente; het sneeuwt > het is winter > ‘het’ gebeurt in december, januari, februari of maart. Tegelijkertijd worden globaal plekken op de wereld afgebakend waar het winter wordt. Op die manier worden tijd en ruimte aan elkaar gesmeed en ontstaat samenhang. Bijvoorbeeld de zin: ‘In de droge tijd gingen we vaak wandelen’ duidt op een zeker periode van het jaar (droge tijd < bepaalde maanden > tijd) in het verleden (gingen > tijd).  En die tijdsbepalingen  geven samen met ‘wandelen’ plaatsen aan  op aarde  (droge tijd > geografische ligging > wandelen > vrije buitenruimte) en een aanwijzing van het  psychisch perspectief, want wandelen is een rustige bezigheid die gewoonlijk zonder onenigheid tussen mensen (we) wordt ‘uitgevoerd’. Er is tevens zicht op de verhouding tussen hen. Voor het woord ‘sneeuw’ geldt dat eens te meer. Die weg is weliswaar één stap langer. Zo: sneeuw > winter > bepaalde tijd van het jaar > december tot en met eind maart > bepaalde geografische ligging > plaats waar het winter wordt. Net als bij een psychoanalyticus, een dokter en een detective moet je naar meer seintjes speuren om goed speurwerk te verrichten. Waar je onder andere naar zoekt? Hoe elementen met elkaar samenvallen en wat je door die samenhang aan extra informatie vergaart die niet expliciet in de tekst staat (structuur). Denk er wel om: niet iedereen die koorts heeft, heeft griep en wie het koud heeft, is niet per se een koukleum of is niet per se eenzaam.

Om op één van de voorbeelden terug te komen: doordat bij het woord ‘sneeuw’ vanuit een lyrisch object ook fysieke en of psychische kou wordt  ‘uitgebeeld’, kan afhankelijk van de rest van de ‘symptomen’ een sterk, compact, naadloos geheel ontstaan. Met één woord, één zin, één strofe wordt zoveel meer (impliciet) ‘gezegd’, is het geheel zoveel ‘dichter’ en zijn er minder voegen (bijvoorbeeld voegwoorden) en naden nodig. Bovendien kan het zijn dat niet alleen veel meer wordt gesuggereerd, maar ook verschillende elementen kunnen worden gepuurd uit het geschetste beeld (ambiguïteit). Dat geeft een hechte structuur.

  1. bepaalde werkwoorden duiden op een verleden (tijd) waaraan gevoelens van heimwee of nostalgie worden gekoppeld: herinneren, heugen, (nog) weten. In een prachtig gedicht van Martinus Nijhoff dient ‘(nog) weten’ als tijdsindicator. Een scène uit het verleden die bepaalde gevoelens opwekt en een bepaalde plaats weerspiegelt, wordt uitgebeeld als in een film.

Herinnering

Moeder weet je nog hoe vroeger

Toen ik klein was wij tezaam

Iedren nacht een liedje, moeder,

Zongen voor het raam?

Door de combinatie van tijd (vroeger, kleine jongen, ‘s nachts ), ruimte (in hun huis), fysisch perspectief (wat ze allebei zien en van waaruit: prachtige donkerblauwe lucht bezaaid met sterren – zittend voor het raam)  wordt een fantastisch panorama geschapen en worden het psychisch perspectief (van het kind en de moeder: heerlijk, intiem bij elkaar) en de verhouding tussen hen (warm, goed) en de handeling verwerkt (stil samen zitten, vol bewondering kijken). Psychisch perspectief van binnenuit is een weergave van de gemoedsgesteldheid van dat jongetje toen en hoe de man die hij is geworden zich nu voelt bij die herinnering. Psychisch perspectief van buitenaf weerspiegelt hoe de moeder zich waarschijnlijk destijds voelde en misschien welke emoties opnieuw bij haar worden opgeroepen bij de herinnering aan die momenten. Waarschijnlijk want we kijken door de ogen van dat jongetje. Eigenlijk door de ogen van een volwassen man die eens dat jongetje was. Hij is de focalisator. Er wordt een typische vooravond geschetst. Je kunt een vrij zekere uitspraak doen over de onderlinge verhouding in het verhaalheden en in het algemeen over de relatie in het verhaalverleden. Je haalt nu eenmaal normaal gesproken geen fijne herinneringen op, terwijl je elkaar net voor rotte vis hebt uitgemaakt of dat dagelijks doet. Ondanks het feit dat Martinus Nijhoff geen woorden verspilt aan het uiten van zijn liefde voor zijn moeder, de saamhorigheid tussen hen, hoe knus en veilig hij zich voelde, lees je dat wat er niet staat even goed of beter. Dat is knap, toch? Dat komt door de structuur die hij heeft aangebracht. Hij verenigt elementen die bij elkaar passen om de relatie met zijn moeder (impliciet) te beschrijven.

Ook in Ellen Warmonds onovertroffen gedicht ‘Changement de decor’ tekenen tijd, ruimte,  fysisch en psychisch perspectief ( geholpen door een vergelijking met als) een plaatje dat stevig in de schoenen staat.

Changement de décor

Zodra de dag als een dreigbrief
in mijn kamer wordt geschoven
worden de rode zegels van de droom
door snelle messen zonlicht losgebroken

huizen slaan traag hun bittere ogen op
en sterren vallen doodsbleek uit hun banen

terwijl de zwijgende schildwachten
nachtdroom en dagdroom haastig
elkaar hun plaatsen afstaan
legt het vuurpeloton van de twaalf
nieuwe uren bedaard op mij aan

Ook het gedicht van Henny de Ziel (Trefossa): ‘Wan enkri gado-momenti’
draait erg om één enkel moment

Wan enkri gado-momenti

Wan enkri gado-momenti
Nomoro
E poko na wi mindri
Ma en meti span
Lek te hondro jari
Sinta na wan

Sisi, mi m’ma.
Agen mi moe kari joe nen
Kibri mi

Mi na wan péri
Di soetoe kon dja
Eloe foe mi
Ef mi no doro
Foe boro
Boeba, foe ten.

Inhoud D: ruimte (en sfeer, tijd, klimaat) > vallen in een diep gat

Evenals bij ‘tijd’ ga ik creatief en connotatief om met ‘ruimte’. Ruimte kan soms worden beschouwd als een bepaalde sfeer. Ik ga er zelfs vanuit dat ruimte  gesuggereerd kan worden, want ook ‘ruimte-ervaringen’ in het dagelijkse leven behelzen dikwijls geen letterlijke ruimte of veel meer dan een letterlijke ruimte:

  1. een duidelijk gedefinieerde ruimte: kamer, huis; vertrek; thuis;
  2. de ruimte > ruimtevaart, het heelal waarbij juist geen sprake is van een afgeschutte of begrensde ruimte, maar van grenzeloosheid, mogelijkheden; oneindigheid (tijd en ruimte);
  3. een bepaalde plek: op het voetbalveld ( Hij is op dit ogenblik aan het voetballen > suggestie: hij bevindt zich op het voetbalveld of daar waar wordt gevoetbald ); in de wei; op school;
  4. een niet bepaalde ruimte: hier, dichtbij, ver, bij mij, bij tante Sien, thuis. Plekken die eventueel tevens een psychisch perspectief vertegenwoordigen. ‘Je bent zo ver van me.’ – ‘Nu ben ik (veilig) thuis’;
  5. in figuurlijk opzicht: geef me de ruimte (de kans, vrijheid) om mijn werk te doen. Prinses Diana zei tijdens een interview: ‘Well, there were three of us in this marriage, so it was a bit crowded.’ Het huwelijk werd door haar als een plaats ( ruimte ) beleefd die te vol was; drie was teveel. De letterlijke betekenis van ‘there’ is daar of er > ‘Er was eens’ – ‘Daar was eens’ – ‘There was a time’. ‘Er’ en ‘daar’ geven zowel een tijd als een plaats aan. ‘Er was eens een koning die drie zonen had’ kan betekenen: ‘In een land (ruimte) en in vervlogen tijden (tijd) leefde een koning ( psychisch perspectief van buitenaf ) die drie zonen had.’ Het woord ‘koning’ alleen al geeft een letterlijke en een figuurlijke positie aan die met ruimte te maken hebben. De koning van een land (= plaats > ruimte ) of als leider ver verheven ( = hoogte > ruimte) boven alle anderen. Al bestaan er wel koningen zonder land natuurlijk en een koning zonder land is een koning zonder (verenigd) volk.

‘Crowded’ duidt op een psychisch perspectief. Als het ergens druk is, kun je het op dat moment (tijd) en op die plek (ruimte) knap benauwd krijgen; je kunt het gevoel krijgen te stikken (psychisch perspectief) in een te enge ruimte. De dichterlijke of emotionele vertaling  van deze zin zou kunnen luiden: Gedurende (tijd) en binnen (ruimte) dat huwelijk (tijd en ruimte ) voelde ik me als in een benauwd of benauwend vertrek omdat er zich één persoon daar teveel bevond ( psychisch perspectief van binnenuit). Prinses Diana hoefde niet expliciet te vertellen hoe ze de derde persoon in dat huwelijk heeft ervaren. De elementen zijn door de metafoor ‘crowded’ aaneengesmeed tot een onverbrekelijk geheel met nauwelijks zichtbare, voelbare naden en met vloeibare overgangen. ‘Crowded’ in deze speciale zin suggereert een ruimte, een tijd, een psychisch perspectief van binnenuit, psychisch perspectief van buitenaf en tekent de verhoudingen. Met slechts één magnifiek ingezet, onovertroffen, jaloersmakend structuur scheppend woord (‘crowded’) heeft ze haar huwelijk weergegeven als een te enge ruimte, een beroerde tijd, een beklemmende belevenis en een slechte verhouding tussen haar en prins Charles en tussen haar en Camilla. Als fysisch perspectief ruim wordt opgevat, kun je zeggen dat ze vanuit het gespreksheden zittend op de plek waar het interview werd afgenomen terugblikt op het verhaalverleden. Hetgeen voor ons ook verleden tijd is, maar een andere tijdsspanne behelst en voor ons ook een andere gevoelswaarde had toen. En nu heeft. Prinses Diana was gekwetst (verdrietig > psychisch perspectief van binnenuit) en wij hadden destijds, op een ander startmoment,  medelijden met haar (> psychisch perspectief van buitenaf). En ons fysisch perspectief (zittend op de bank voor de tv) zal letterlijk verschillen van het hare, maar ook figuurlijk. Wij kenden, terugkijkend vanuit het verhaalheden op het verhaalverleden, de beelden van een mooi huwelijk in boulevardblaadjes, een idyllische plaatje dat onze geesten ontegenzeggelijk heeft ingepalmd en ingekleurd. Zij ervoer het als een plaats met een gebrek aan ruimte.

  1. een symbolische ruimte: ( kerker, grot, cel ) die geen letterlijke gevangenschap hoeven te impliceren maar geestelijke;
  2. suggestie van ruimte (zie ook punt 3.). In de zin: ‘Ik zal je nakijken door de beregende, glazen ruiten’, denkt de lezer dat hij ‘huis’ leest in plaats van glazen ruiten ( = raam). Een schilder kan hetzelfde effect bereiken door achter beregende glazen ruiten een kindergezicht te schilderen. De ogen van degene die kijkt naar het schilderij nemen waar: glazen ruiten. De knappe hersenen daarentegen denken ramen (!) dus : Oh, een huis (ruimte). Net een computer die door nummert als je daarmee begint of die de datum afmaakt. We zien ruiten (= raam), we weten huis. En dat is correct. Het geheel kennen we, niet een deel zwevend in de lucht. Daarom werkt het trucje. Nog beter wordt het als de waterstraaltjes (schijnbaar) over de wangen van het kindje lopen, zodat niet duidelijk is of het regendruppels, tranen of allebei zijn. Die meerduidigheid moet een dichter met woorden bereiken. Voorbeeld 1.: ‘In de grote regentijd zal ik je door de beregende ruiten nastaren’. Hier goochelt de dichter de tijd van het jaar (grote regentijd: tijd) de ruiten (< huis < ruimte), en het psychisch perspectief (ruiten > veel water > ruitenwissers > wimpers > ogen > tranen > verdriet ) en het fysisch perspectief ( alleen achterblijvend en vanuit een huis nakijkend) aan elkaar (structuur). De ‘kijker’ wordt één beeld voorgespiegeld waarin al deze aspecten zijn opgenomen. Voorbeeld 3.: ‘Zul je mijn gezicht herkennen tussen de ijsbloemen?’ IJsbloemen: bepaalde tijd van het jaar > winter > december tot en met maart + bepaalde geografische plaats/ruimte > ergens waar het wintert <> buitenruimte > fysisch perspectief lyrisch subject<> ijsbloemen worden tegen een raam gevormd > huis. Het fysisch perspectief van de ‘jij-figuur’ is ergens op aarde waar het wintert in een vrije buitenruimte van waaruit het gezicht achter het raam kan worden waargenomen. Het contrast tussen de binnenruimte van de ‘ik-figuur’ en de vrije buitenruimte van de ‘jij-figuur’ dient als structuurmiddel. Er wordt een plaatje in je hoofd geprojecteerd alsof iemand vanuit een met ijsbloemen overdekt raam naar een ander kijkt. Er wordt spanning opgewekt door de vraag of de ‘je-figuur’ aankomt of vertrekt. Waarom dat herkennen? Wat is hun relatie? Hierdoor wordt ook alvast, maar slechts enigszins het psychisch perspectief van binnenuit en van buitenaf doorgeseind. Als we deze uitbeelding als symbolisch beschouwen of als zowel symbolisch als waarheidsgetrouw dan zijn er veel interpretatiemogelijkheden. In ‘herkennen’ zit een tijdsaspect en daardoor een ruimte-aanduiding. Ruimte en tijd zijn meestal nauw met elkaar verbonden. Waar je woonde/woont valt samen met een bepaalde tijd in je leven. Hoe laat je op staat, is gebonden aan een ruimte (slaapkamer, bed). Het lyrisch subject vraagt in het verhaalheden aan iemand die het subject in het verhaalverleden op een bepaalde plek kende of hij het subject in de verhaaltoekomst zal kennen. Winter > ijs kan het eind van het leven (tijd) symboliseren (ouderdom). Aan de hand van de rest van de tekst zou het psychisch perspectief beter achterhaald kunnen worden. Kou kan alvast een signaal zijn van gescheiden zijn, eenzaamheid, verlangen. Is de ruimte achter het glas een thuis waar de ander naar terugkeert of er juist vertrekt? Een bejaardentehuis? Is de ruimte ‘figuurlijk’ gebruikt om het (af)gescheiden zijn te verzinnebeelden? Bloemen kunnen een metafoor zijn voor mooie vrouwen. Hier wordt eveneens een tegenstelling gesuggereerd tussen tuinbloemen (in de zomer) met frisse kleuren en de ijsbloemen tegen het raam waartussen het gezicht zich bevindt. Waarvoor staan die? Met één zin wordt reeds een spectrum aan opties geopend.
  3. geografische ruimte: Canada, De Heerenstraat
  4. aangrijpende voorbeelden van vloeiende, gesuggereerde ruimtes waarin ruimte, psychisch en fysisch perspectief  samenvallen, beleef ik in twee schilderijen die ik ken: ‘De schreeuw’ van Edvard Munch (subliem) en ‘De denker’ van Auguste Rodin (prachtig). Vanuit een niet gedefinieerd (innerlijk) ‘punt’ wordt de ‘wereld’ bekeken, hetgeen het psychisch perspectief oplevert. ‘De schreeuw’ vertegenwoordigt angst, wanhoop, eenzaamheid, verlatenheid, openbaring (psychisch perspectief van binnenuit) op een desolate plek, een golvend landschap waar niets anders te zien is. ‘De denker’ geeft een filosofisch perspectief aan, het in stilte nadenken over iets op een ‘plek’ waar het subject ongestoord alleen is met zijn gedachten.

Inhoud E: structuur > waar is mijn been heen?

Structuur beschouw ik als de manier waarop de delen van een lichaam, object of idee aan elkaar verklonken zijn zodat ze één geheel vormen en het totaalbeeld eerst wordt waargenomen. Misschien kan een patroon worden ontdekt van hoe het geheel aan elkaar is gesmeed. Je kunt dan de naden volgen. Zoals een lappendeken bestaat uit aan elkaar genaaide stukken stof. Het stiksel is het structuurmiddel dat de delen aaneen heeft gevoegd waardoor een stelsel of netwerk is ontstaan. Een ander voorbeeld: een schilder schildert een kindergezicht achter beregende ruiten. Eerst wordt het gezichtje gezien achter een beregend raam met een bruin, houten kader, een latwerk of lijst eromheen want: het geheel is er eerder dan de delen. Later vallen de aparte lijnen op die de schilder heeft gemaakt. Of het is te merken  dat hij kleuren heeft gemengd (meerduidigheid) en welke stof hij heeft gebruikt voor het doek. Door een vergrootglas kunnen de cellen worden gezien. Daarna rijst de vraag: waarom heeft hij over die ruit regendruppels geschilderd? Omdat het regende, omdat het schilderij er mooier door werd, om beide redenen of bedoelt hij er iets (diepers) mee? Na analyse ontdekken we dus: het geheel is meer dan de som der delen. Er ‘schuilt’ meer achter. Schuilt er een adder in het gras? (Ver)stopt de maker (zijn) gevoelens in die regendruppels? Stel dat hij alleen de ogen had geschilderd? De omlijsting van het gezicht zodat de indruk van wangen ontstaat, is een structuurmiddel. De ruiten kunnen met wat schaduwen het idee van een gezicht intensiveren als hij alleen de ogen schildert. De  houten lijst van het schilderij zorgt eveneens voor de beleving van eenheid waardoor allereerst een concreet (betraand?) gezicht wordt waargenomen  en daarna een illusie wordt bewerkstelligd of vergroot. Er zit  een abstracte weergave van eenzaamheid, verlatenheid, verdriet (gevangen in een kader) verscholen in het concrete beeld (het betraande gezicht). In een tekst bereik je met structuurmiddelen een geheel dat sluit als een bus. Structuurmiddelen zijn middelen die het (waan)denkbeeld van eenheid van het object versterken.

Voorbeeld 3.: ik heb vier zinnen die goed te begrijpen zijn.

  1. Jan is lang.
  2. Piet is kort.
  3. Marie is van middelmatige lengte.
  4. Marie houdt niet van te korte jongens.

Deze zinnen moeten het begin van een uiteindelijk schokkend verhaal vormen. Dan moet ik structuurmiddelen toepassen om ze tot één geheel te maken, waarbij ik voor ogen houd, dat ik die twee knapen tot rivalen van elkaar ga bombarderen die om Marie elkaar willen vermoorden, terwijl ze eens dikke vrienden waren. Deze zinnen zijn niet bedoeld om wat feitelijkheden op te dissen, want dat interesseert echt geen hond, maar om een spanningsveld te scheppen binnen één strak afgebakend geheel waarin de spanning merkbaar is, waarin de bedoeling stap voor stap zichtbaar, hoorbaar, voelbaar is. Dat doe ik door woorden of leestekens als lasdraadjes te gebruiken zodat de overduidelijke tegenstelling de bovenhand voert op zinsverband en op semantisch vlak. Zo: ‘Jan is lang, maar Piet is kort en Marie die van middelmatige lengte is, houdt niet van te korte jongens.’ De structuurmiddelen zijn: een komma en de woorden ‘maar’, ‘en’ en ‘die’. Grafisch kan elk woord dat al in de zinnen stond, worden uitgebeeld door een liggend streepje (-) Een komma blijft een komma. Puntjes verbeelden de letters van de voegwoorden. Zo: – – -, …. – – – .. – – – – – -, – – – – – –  Links zijn er twee even grote stukken van elk drie streepjes en rechts twee even grote stukken van zes streepjes. Opvallend is dat de derde en vierde zin allebei twee keer zo lang zijn als zin één en twee elk. Dit is theorie. Maar op deze wijze kun je soms nagaan hoe belangrijk onderdelen zijn en welke relatie ze met elkaar hebben.

Het gaat om wat bij elkaar hoort, waarom en hoe de delen zich tot elkaar verhouden. Net als bij een puzzel. Wat past waar en waarom? En waarom zijn juist die delen met elkaar verbonden (allebei stukjes lucht of poot > zie hieronder). Als je het plaatje erbij hebt (de idee) dan kun je de stukjes gemakkelijker leggen. Heb je geen beeld voor handen en je weet dat het om een dier gaat dat lijkt op één uit de echte wereld, dan is dat al een hele hulp. Denk je dat het om een wolk gaat omdat je geen enkel blauwwit dier kent, dan kom je er moeilijker uit. Je moet je een beetje openstellen. Hoe meer je van dit dier te weten komt door de stukjes te bestuderen, hoe makkelijker. Heeft het poten, een staart, een kop of…. O, jee het is een blauwwitte kwal. Waarom is hij blauwwit? Misschien is hij geen echte kwal?

Waarom moet je eerst het geheel in je opnemen? Nogmaals: omdat het geheel meer is dan de som der delen. En onze knappe hersens ‘zien’ eerst het geheel. We zien eerst een mens. Dan weten we: zo iemand bestaat uit een hoofd, romp en vier ledematen. En dan bekijk je hoe dat hoofd, die romp en ledematen aan elkaar zijn bevestigd. Daarna pas zie je de koortsige, rode ogen en gebarsten lippen.  Wel zo gemakkelijk dat ons lichaam één geheel is en dat we niet in losse delen rondvliegen. Zou een hele zoekpartij worden. ( ‘Waar is mijn been?’ ) Fijn dus dat we een geraamte, schouders, een nek, gewrichten en spieren hebben die ons netjes en overzichtelijk bij elkaar houden en die maken dat anderen ons in één oogopslag kunnen bekijken of ervaren. Bijvoorbeeld: artsen die ons onderzoeken of een kind dat in zijn geheel wil worden geknuffeld door een heel mens.

En als je een tentamen voor de boeg hebt, wil je weten uit hoeveel hoofdstukken en paragrafen dat (rot?) boek bestaat, waarover elk hoofdstuk gaat en wat het verband tussen allemaal is. Je wilt overzicht, je wilt het hele beeld in je opnemen om de delen te begrijpen. De delen benoemen, analyseren en snappen hoe alles in elkaar steekt, vergroot het inzicht. Inzicht dat die bus wel een afgesloten geheel lijkt, maar een naad heeft, dus misschien een deksel. Dat kan maken dat je de bus opendoet, erin kijkt en ziet wat aan de buitenkant niet te zien is (inzicht). Hoe grondiger je analyseert hoe meer begrip. Tegelijkertijd blijft het basaal één geheel dat altijd meer is dan de som der delen: het gezicht achter het raam dat wel of niet behuild is en de bedoeling die de schilder daar wel of niet mee heeft gehad. Jouw interpretatie van die druppels hangt ( los van de analyse) evengoed af van je ervaringen. Dat mag. Maar oh wee! als er geen druppels op het glas waren …

Inhoud F: (Ver)handeling > het verhaal

Onder handeling versta ik:

(1) het handelen of doen (alles wat wordt gedaan of gedacht) door personages in een drama, roman of verhaal

(2) hoofdgebeurtenis (sen) van een verhaal.

Die handeling (= hoofdgebeurtenissen) wordt grotendeels bepaald door alles wat  subjecten en objecten doen, denken, meemaken of denken te ervaren waardoor een verhaal ontstaat. De meeste overige elementen zijn vooral sfeerbepalend en authenticiteit (= echtheid) verhogend. Dat verhaal – al hun doen en laten – kan in enkele zinnen worden beschreven en omschreven. Bijvoorbeeld (een fragment van een zelf bedacht verhaal): ‘Dagelijks werk ik me vanaf de eerste tot aan de laatste zonnestralen rot. Als een zombie zit ik op een bureaustoel en slechts af en toe kijk ik uit mijn raam naar een paar schurftige zwerfhonden die tegen de splinternieuwe auto’s van de ceo’s plassen. Het stof dat door de wind wordt opgewaaid heeft me tot nu toe evenmin kunnen opwinden of bekoren. Het eerste saaie ‘uitstapje’ maak ik op een uur wanneer zelfs het café aan de overkant van de straat niet taalt naar zijn stamgasten: bedelaars en zuiplappen die pas uren later, tegen de tijd waarop ik vertrek hun opwachting maken.’ Waar gaat het werkelijk om? Vanuit het subject: werken, zitten, kijken, ‘uitstapje’ maken (plassen, wordt opgewaaid, doen, taalt, opwachting maken > vanuit objecten). Dus: ‘mijn’ bestaan is: werken, zitten, kijken, ‘uitstapje’ maken. Hoe, waar, wanneer dat allemaal gebeurt en hoe het subject dat ervaart hangt van deze ‘kleine’ handelingen af. Dit subject ervaart het leven als een dagelijks terugkerende sleur van het verrichten van nietszeggende en geestdodend handelingen en het gadeslaan van gebeurtenissen die voor hem niet zinvol zijn. Deze korte weergave heet een thema. Als dat thema in nog algemenere bewoordingen en nog korter wordt vervat, spreken we van een onderwerp: ‘het leven bestaat uit saai werk doen en is daarom onprettig en zinloos’. De handeling is de kern, het wezen, van een verhaal. Alle kleine dingen die de subjecten en objecten doen of nalaten (= handelingen) leiden tot  de handeling, het thema, datgene waar het verhaal werkelijk over gaat. Moeilijk, want soms doen personages niet echt iets maar zijn ze innerlijk druk bezig. Dan gebeurt er toch veel. Dan moet je hun ‘verhaalgedachten’ lezen. Meestal wordt de handeling stevig geknoopt aan de tijd, de ruimte, het fysisch en psychisch perspectief van een subject omwille van een onverbrekelijke eenheid. Vroeger ging men ervan uit dat voor een goed verhaal (drama) er eenheid van tijd, plaats en handeling moest zijn in het stuk. Eenheid van handeling zou dan inhouden dat er slechts één centraal thema wordt uitgewerkt in de tekst.

Voor een spookverhaal is het niet vreemd dat het ‘s nachts  tijdens stormachtig weer (1.tijd en ruimte) in een afgelegen, vervallen landhuis omgeven door een bos  (2.binnen- en buitenruimte) speelt en de enige bewoonster, een arme ziekelijk bange, jonge vrouw (3.lyrisch subject, protagonist, personage) is die de woning net heeft geërfd en daar haar intrek heeft genomen. Panisch, met hevig kloppend hart en trillende benen 4.(psychisch perspectief)  dwaalt ze met een kaars in de hand door de donkere, stoffige gangen en vertrekken, blijft even bij elk raam staan (5.fysisch perspectief) en staart naar buiten waar in het licht van een volle, bleke maan wild bewegende schaduwen voortjagen (sfeer > buitenruimte). De kaars wordt door een woeste windvlaag uitgeblazen en als versteend luistert ze naar het gehuil van de wolven (psychisch perspectief). Even later wordt luid met de zware koperen klopper op de deur gebonsd… Enzovoorts. Door alle elementen op elkaar af te stemmen krijgt een verhaal zeggingskracht. Daar zijn veel clichématige verhalen en films op gericht. Waar het echter werkelijk om gaat kan gedestilleerd worden uit alles wat ze doet en uit haar geesteshouding / gedachtewereld. Het thema wordt gedestilleerd uit de handeling: het geheel van handelingen: een jonge vrouw erft een afgelegen landhuis. Ze gaat er in haar eentje wonen en is doodsbang voor bovennatuurlijke machten waaraan zij als nietig mens denkt bloot te staan en waartegen ze zich niet kan beschermen. Het thema is: de eenzaamheid waardoor angst ontstaat van een onmachtig mens (meisje) in een onbegrijpelijke, overweldigende wereld. Of: de basale eenzaamheid van elk individu (de gemeenschap, de mensheid) die zich manifesteert als  de angst dat ons voortbestaan wordt bedreigd. Het onderwerp is iets abstracter en is: existentiële angst. Het is handig alles wat het subject doet of nalaat onder de loep te nemen en zodoende vat te krijgen op wat de (ver)handeling is, ervan uit gaande dat ons handelen een graadmeter is voor wat in ons omgaat. In dit voorbeeld waar alle elementen op elkaar zijn afgestemd, doet de protagonist het volgende: ronddwalen, bij de ramen blijven staan en naar buiten staren, luisteren naar het gehuil van de wolven, niet slapen, zich zorgen maken. Door die handelingen gebeurt innerlijk ook veel: kloppend hart, trillende benen. Kennelijk wordt ze door angstige gedachten verteerd.

Contrast kan zelfs beklemmender werken. Plaats deze ziekelijk, bange jonge vrouw  (met straatvrees) die dakloos wordt in een grote, drukke stad waar ze op straat moet zien te overleven en waar ze de eerste de beste nacht wordt omsloten door een meute dronken, uitgelaten voetbalsupporters zonder één nuchtere medemens in de buurt of dat zij wel iemand tegenkomt en geen hulp durft vragen omdat zij zo  klappertandt dat ze niet kan praten (contrasterende functie van de ruimte) en ze kruipt weg in een portiek, trekt haar hoofd tussen haar schouders en maakt zich zo klein mogelijk en blijft als versteend zitten om niet te worden gezien. Haar angst in de grote stad tussen al die vreemden is schrijnender. Het waren niet per se dat sombere donkere landhuis en die vreselijke wolven, die zwaarmoedige maan, die schaduwen, het alleen-zijn. Dat blijkt. Maar de levensangst die haar in zijn greep houdt. Haar probleem is uitzichtlozer. Het is existentieel. Ze zal niet worden geholpen door de nabijheid van medemensen. Integendeel zijn die nu de verpersoonlijking, de projecties van haar angst. Vroeger werd doordat ze alleen was haar angst geprojecteerd op de duisternis, de enge omgeving, de wolven, de schaduwen/spookbeelden. Nu zouden de wilde, langs het portiek hossende voetbalsupporters de spookbeelden kunnen vertegenwoordigen. Overal draagt ze dat afschuwelijke monster dat vrees heet met zich mee. Het is de innerlijke angst niet te zullen overleven die allerlei gedaanten kan aannemen, zich op verschillende wijzen kan manifesteren afhankelijk van de omstandigheden. De handeling blijft hetzelfde en zal daarom uit al haar handelen blijken. En alle elementen worden meestal op elkaar afgestemd.

Als deze jonge vrouw ambitieus is en binnen een paar jaar directiesecretaresse wordt waardoor ze een prachtig huis in een nieuwbouwwijk kan kopen en strak inrichten, dan zal de schrijver als hij existentiële angst bij haar wil creëren haar ( bijvoorbeeld ) met collega’s moeten opschepen die jarenlange ervaring meer hebben dan zij en haar de snelle promotie opeens en stiekem benijden na de housewarming party die ieders verwachting te boven ging en daarom allerlei afschuwelijke practical jokes met haar beginnen uit te halen zodat alles wat ze op kantoor aanpakt, voortaan op mysterieuze wijze in de soep loopt en ze ’s nachts doornat wakker ligt. Op een maandagochtend voelt ze zich erg klein en eenzaam in die voort suizende lift naar boven en vreest ze het aankomen op de tiende verdieping van die machtige kolos die reikt tot de wolken. Die mooie deur waarop in zwarte letters in een boog haar naam prijkt, doet ze met trillende vingers open. Haar collega’s lijken die dag spoken  die voortdurend langs de melkglazen deur van haar werkkamer zweven.  Tenslotte krijgt ze in toenemende mate het gevoel dat ze zal stikken in die afschuwelijke, grote stad. ’s Middags stokt haar adem. In plaats van met lucht vullen haar longen zich met de  benauwende damp van de uitlaatgassen van alle auto’s die als wilde, brullende monsters op haar af lijken te stormen. Op een dag verbergt ze zich in een portiek overweldigd door al die wezens en het lawaai dat ze elke dag opnieuw uitstoten van de vroege ochtend tot het moment dat de wekker schreeuwend afgaat.

In deze drie voorbeelden zal het onderwerp op hetzelfde neerkomen; de angst zich niet te kunnen handhaven na een bepaalde begeerlijke positie te hebben bereikt. De verhandeling zal wel hemelsbreed verschillen. De kleine handelingen echter zullen desondanks in alle drie gevallen erg op elkaar lijken. Bijvoorbeeld: het eerste moment van alleen zijn en in het donker naar buiten staren waar schaduwen voortbewegen en wolven horen huilen vergeleken met voor het eerst vanaf eenzame hoogte bijna letterlijk met het hoofd nog (al ) in de wolken omlaag kijken in een duizelingwekkende diepte waar monsters voortrazen. De beginsituatie vertoont eveneens gelijkenissen: van dakloos zijn naar een eigen woning bezitten (iets krijgen wat het individu vurig wenst) en vrezen de aanwinst te verliezen of als dorpsmeisje een belangrijke positie verwerven ( iets krijgen wat het individu vurig wenst) en bang zijn die positie kwijt te raken. In beide gevallen speelt de vrees het niet ‘waar’ te kunnen maken een rol. Beter gezegd: de angst te verliezen wat men begeerde en heeft gekregen. Existentiële angst

III Conclusie

Om te komen tot een mogelijke interpretatie van de tekst moet eerst kennis ermee worden gemaakt (een keer of twee lezen). Die kennismaking levert een (waarde)oordeel op. De eerste ‘ontmoeting’ gaat net als in het dagelijks leven vooraf aan het echte kennen en later herkennen met een eventuele herziening van het waardeoordeel. Voorbeeld: 1. Ik zie een roos. (zintuiglijke waarneming = kennismaking ). 2. Ik vind haar mooi, zij ruikt lekker (waardeoordeel = leren kennen). 3. Ik pluk haar (om haar beter te leren kennen). 4. De dorens prikken, ontdek ik (nu ken ik ook haar nare kanten). De onprettige ervaring zorgt voor gedeeltelijke herziening van het waardeoordeel. Gevolg: angst, voorzichtigheid komen voortaan tegenover de schoonheid en lekkere geur te staan. Elk volgend contact (herkennen) levert een genuanceerder of gekleurder oordeel op. Bij volgende ‘aanrakingen’ zal onpartijdig oordelen, horen, ruiken, proeven steeds onmogelijker worden. Je hebt verblindende, oorverdovende geurwijzers, smaakbepalende vooroordelen vergaard. Vooroordelen opsparen gebeurt niet alleen door eigen waarneming of ervaring. Verhalen, zegswijzen, waarschuwingen, connotaties en denotaties die banden hebben met elkaar, komen bij bossen tegelijk in ons hoofd en hart op. Ter herhaling: het woord ‘slang’ in de christelijke cultuur heeft door – onder andere – het christelijks scheppingsverhaal (Adam en Eva) veel meer ‘betekenissen’ dan simpel een kruipend, langgerekt, rolrond dier zonder ledematen waarvan het lichaam is bedekt met schubben (denotatie > woordenboek). Een Indiaan zou deels een ander oordeel over dat beest kunnen hebben dan een christelijke westerling, hoewel bepaalde waardeoordelen universeel zullen zijn. Connotatie slang in de westerse wereld: 1. Antoniem: duivel > vijand van God, van de liefde. 2. Synoniem; serpent > serpent : tot schelden geneigde, kwaadsprekende vrouw 3. Homoniem: brandslang (brand – vuur – dood <> hel) 4. Kenmerken: gifslang = worgslang > giftand – gif – wond – slijm – dood <> vagevuur 5. Associaties: zondeval > ongehoorzaamheid, barensweeën. 6. Symboolwerking: satan > kwaad. 7. Psychologie: geslachtsorgaan <> seksualiteit; genot; liefde; baby 8. Spreekwoorden: een slang aan zijn boezem koesteren = weldaden bewijzen aan een gemeen/ verraderlijk mens.

De ‘verhalen’ die aan de hand van een gedicht kunnen worden verteld, zijn soms ontelbaar en de uiteindelijke ‘vertaling’ gebeurt nooit op volstrekt neutrale gronden. Het geraamte, de structuur, is er weliswaar, maar het vlees dat individuele lezers op de botten zullen leggen of denken, zal er mogelijk toch een ander (on)dier van maken. Geen wonder dat een (kunst)werk een gevoel van herkenning of schoonheid bij veel mensen oproept zonder dat ze precies weten waarom, terwijl een ander het lelijk, irritant of saai vindt. Elke combinatie van tekens (woorden, pennestreken, gezichtsuitdrukkingen) is uniek en de kans dat je met me van mening verschilt is groot. En bovendien een gezonde optie.

DEEL II

Analyse:

Uitgang / Afgang / Ex it

Wanneer je straks weer eens weggaat
zal ik je uitwuiven vanachter de tralies
en verblind zien dat de zon ondergaat.

Later als je weerkeert of thuis arriveert
door de deur die je altijd zelf opendoet
ruik ik zonneklaar gelijk een hond haar.

Vorm > het ‘uiterlijk’

Dit gedicht bestaat uit twee samengestelde zinnen:

  1. Wanneer je straks weer eens weggaat, zal ik je uitwuiven vanachter de tralies en verblind zien dat de zon ondergaat.
  2. Later als je weerkeert of thuis arriveert door de deur die je altijd zelf opendoet, ruik ik zonneklaar gelijk een hond haar.

-De zinnen zijn opgedeeld in zes regels die tot twee strofen van elk drie regels (terzetten of terzinen) zijn samengevoegd. De ongeveer even lange regels van de strofen hebben respectievelijk twintig en tweeëntwintig woorden: de twee coupletten zijn gelet op het aantal woorden ‘aan elkaar gewaagd’ (20/22). Ze hebben nagenoeg hetzelfde ‘gewicht’. Het verschil van twee woorden is niet echt betekenisvol. Hoe meer woorden je echter aan een onderwerp ‘vuil’ maakt hoe zwaarwichtiger, belangrijker of weldoordachter dat is. Ook op onbewust niveau. Hoe langer, hoe heviger een bepaald gebeuren je ondergronds ‘bezighoudt’ hoe groter het effect ervan in het dagelijkse bestaan. Dus helemaal veronachtzamen hoeft ook weer niet.

De drie aparte woorden van de titel zijn net afzonderlijke koppen en lijken een ‘zwaargewicht’.  -Zo’n  titel vraagt om extra aandacht bij ontleding. Na onderzoek zal blijken of de driekoppigheid of drie-eenheid van belang is.

-De vrijwel gelijke regellengtes wekken een starre, bewegingloze indruk. Positiever uitgedrukt: het geheel is voor wat betreft het ‘uiterlijk’ (wat je ziet, merkt) afgebakend. Je kunt aannemen dat zelfbeheersing is betracht en grenzen zijn gesteld. Het speelse, dynamische is misschien verwerkt in de inhoud of het ritme.

Grammaticaal bekeken (syntaxis/zinsbouw) zijn de zinnen ‘normaal’.

-Regelmatig rijm en een rijmschema ontbreken, hoewel enkele woorden rijmen. De verspreid geplaatste rijmwoorden doorbreken qua klank het statische. Doordat er geen regelmatig rijmschema in zit, is het gedicht iets minder traditioneel of stijf dan op het eerste gezicht lijkt. Rijm geeft vaak tussentijdse ontspanning, iets ongedwongens of zelfs iets kinderlijks. Rijmende woorden klinken iets langer na zodat de ‘verwerking’ iets langer duurt. Door het ‘nazingen’, het echoën vragen ze aandacht waardoor de betekenis iets sneller en iets duidelijker tot je doordringt in de ketting, de aaneenschakeling van woorden die je hoort of leest. En rijm kan een tegenstelling creëren tussen inhoud en vorm (een woede-uitbarsting met zeer regelmatig rijm bijvoorbeeld) en afgepaste regellengtes. Dan staan beheersing en emotionele uiting schril tegenover elkaar (woede <> beheersing). Een beheerste vulkaan? Een voorspelbare vulkaan? Neen, de emoties zijn gestold. Ook als de indruk wordt gewekt door de dichter dat hij op het moment dat hij ziedend was, het gedicht met trillende vingers en hevig kloppend hart heeft geschreven. Mensen kunnen weliswaar met ijskoude woorden hun brandende woede over je uitstorten, maar dan rijmen ze gewoonlijk niet. Je woede wordt niet serieus genomen of je gedicht komt niet waarheidsgetrouw over.

Gedichten worden ‘achteraf’ geschreven en eindeloos bijgeschaafd. Toch wil de dichter ‘echt’ overkomen. Hij zoekt naar woorden en manieren om zijn emoties en gedachten van ‘toen’ zo waarheidsgetrouw mogelijk weer te geven. Anders ‘pakt’ hij de lezer niet.

Feit is: ‘Afgang/Uitgang/Ex it’ kenmerkt zich als gedicht door de manier waarop het wit rond de regels is gebruikt, enigszins door de rijmende woorden, de verdeling in terzinen en de samengeperste inhoud. Het is een in de buitenwereld bestaand, bekend fenomeen (gedicht) door de structuur en karakteristieken. De ‘meerduidigheid’ van de gebruikte woorden, zinnen, terzinen of hele tekst zou na analyse de vaststelling dat er sprake is van een gedicht, kunnen schragen. Ambiguïteit, dat een woord, zin of strofe meer dan één betekenis heeft, is namelijk eveneens een kenmerk van poëzie. Dus eerst vaststellen: dit is een hond/gedicht. Die is herkend aan zijn structuur: kop, romp, vier poten en een staart die met elkaar zijn verbonden: het gedicht is eveneens een gestructureerd geheel/terzinen, rijmwoorden enzovoorts. Blaft hij ook en hoe blaft hij? Dus: de chemicus uithangen.

Analyse van de titel

Behalve dat de titel drie ‘koppen’ heeft, (Uitgang/Afgang/Ex it ) valt het op dat het woord ‘Exit’ is opgedeeld in de woorden ‘Ex’ en  ‘it’. Verder kun je bij drie dingen die één lichaam vormen denken aan bijvoorbeeld een driehoek (driehoeksverhouding) waar lijnen hoeken vormen omdat ze een raakpunt hebben, zodat één systeem ontstaat waarvan je een middelpunt of zwaartepunt zou kunnen vinden. Met de drie lijnen kun je door de snijpunten veel meer maken dan wat je bezat. Drie willekeurige lijnen vormen geen driehoek. De drie hoeken en de driehoek bestaan alleen bij de gratie van de raakpunten. Eén lijn maakt evenmin een hoek. En een draagvlak, een oppervlak heb je alleen als je een driehoek hebt.

Zo bepaalt elk woord in de titel het andere. Wat ze samen worden is altijd meer dan de aparte woorden of zinnen betekenen en die ‘overwaarde’ kun je misschien ontdekken door mogelijke verbanden te zoeken via denotatie en connotatie. Een beetje (behoorlijk, hoor!) saai en tijdrovend klusje, een enkele keer niet eens echt lonend, maar als je het systeem begrijpt, hoeft het meestal niet zo dogmatisch en ‘uitputtend’ meer. Liever niet zelfs.

Denotatie / connotatie > woordenboek en woordveld

  1. ‘Uitgang’ > uitgaan: 1. naar buiten gaan / uitgaan om je te ontspannen 2.sterven; 3. het uur waarop de dag sterft 4. het moment waarop een relatie uitgaat/ sterft 5. kaars die uitgaat (‘candle in the wind’) > leven dat eindigt 6. vuur dat uitgaat, jouw vlam/geliefde 7. gelegenheid (een deur, opening, poort, gat) of mogelijkheid of moment om naar buiten te gaan, te verdwijnen 8. uitweg: vlucht (figuurlijk gebruik!);
  2. Afgang’: > afgaan 1. van het toneel afgaan, verdwijnen 2. hellende weg (synoniem: helling) 3. een berg, helling afgaan 4. stoelgang, ontlasting, diarree 5. Een slecht figuur slaan 6. debacle.

Connotatie ‘afgang:’ > van het toneel afgaan > toneel > acteur(s) > spel, toeschouwer(s) > regisseur > een doek dat opgaat of valt (letterlijk, figuurlijk).

Connotatie a. Helling > eenparig versnelde beweging (steeds sneller naar beneden gaan) > val > afgrond > ondergang > teloorgang > vernietiging. b. Stoelgang > ontlasting > uitwerpselen > uitwerpen > stank > smurrie > viezigheid > ziekte > besmetting > afval. Connotatie verminderen of afnemen > van een bepaalde band of van contact, van kracht, van pijn. Connotatie zakken voor een examen > examinator > geëxamineerde > niet beheersen van de leerstof > pijn > desillusie > teleurstelling > tijdverlies. Connotatie: een slecht figuur slaan > debacle > niet voldoen aan de verwachtingen > teleurstelling > verlies;

  1. ‘Exit’: 1. verdwijnen; 2. de/het genoemde heeft afgedaan 3. uitgang
  1. De titel zou kunnen betekenen: dat de ene uitgang leidt tot de andere uitgang. De (1.) uitgang is de oorzaak van de (2) afgang (niet meer ‘gezien’ worden/gezien zijn, in waarde dalen) en het afgaan is de oorzaak van de (3) ‘Ex it’ = uitgang. Vrij vertaald: omdat je uitgaat, naar de uitgang loopt, omdat het vuur dooft, zul je voor mij hebben afgedaan en zul je mijn ex worden (gaat onze relatie uit).
  2. Scherper:
    ‘Uitgang!’: ‘Daar is de deur’.
    ‘Afgang’!’: ‘Ga maar van het toneel af!’
    ‘Ex it!’: ‘Verdwijn!’
  1. Uitgebreider:
    1. ’Uitgang’: Als je uitgaat (als je durft uit te gaan), dus naar de uitgang loopt; 2. ‘Afgang’: ga je af (verdwijn je van het toneel) dat betekent dus een afgang voor jou; 3. ‘Ex it’: en kun je jouw biezen pakken en wordt jij voor mij een ex (gewezen geliefde?) en wordt door mij gezien als een voorwerp (it), dan wel een onbelangrijke figuur die buiten de deur wordt gezet/gelaten (ex it) of: dan ken je de uitgang wel (exit). Door ‘Exit’ als één woord te lezen ben je terug bij de uitgang want exit = uitgang. De cirkel is rond en je kunt opnieuw beginnen.

Op zich kun je deze drie woorden al bijna als een gedicht lezen. Maar… dat is wel wat voorbarig.  Hoewel: speculeren mag altijd bij analyseren. Denk er wel om: het gedicht telt niet voor niets zoveel woorden meer. Dus zal ik een regel voor regel analyse inzetten om beter uitsluitsel over de inhoud te krijgen. Ik verwacht een nuancering van de duiding van de titel.

N.B. Voor de inhoudelijke analyse zal ik proberen zo volledig mogelijk te zijn. Volledigheid voor wat het analyseren van literatuur betreft, is meestal nauwelijks mogelijk en absoluut niet noodzakelijk of is meestal zelfs af te raden. Voor de liefhebbers gaat het immers om het genieten, niet om je kapot te puzzelen. Dit is een uitzondering. Wel spannend (misschien?) een keertje als een diepzeeduiker door ‘close reading’ (dat is je duikersentourage) op de zeebodem te worden verrast door alles wat je met je voeten op de grond nooit zou ontdekken.

Analyse eerste strofe:

Wanneer je straks weer eens weggaat
zal ik je uitwuiven vanachter de tralies
en verblind zien dat de zon ondergaat.

II Denotatie/connotatie regel 1

Weggaat (> weggaan > heengaan > sterven) > 1. zich verwijderen, vertrekken, verdwijnen > ‘Ga weg!’ – ‘De vlekken gaan niet weg’ – ‘De pijn gaat weg.’ 2. je weg gaan, je eigen weg gaan > heengaan > sterven > letterlijk of figuurlijk. 3. uit een dienst (betrekking) gaan 4. in figuurlijk opzicht: verkocht worden (‘Deze tomaten gaan weg voor maar tien cent’) >  ik ben verkocht > ik ga overstag. 5. in figuurlijk/letterlijk opzicht je niet meer ergens bevinden (afwezig zijn). In Suriname zeggen we bijvoorbeeld: ‘Ben je daar?’ (meerduidig).

In regel 1: ‘Wanneer je straks weer eens weggaat’

-‘Wanneer duidt op een zekerheid.  Als aan het weggaan van de  ‘je-figuur’ werd getwijfeld, zou zijn gekozen voor ‘als’ (indien). Wel moet  er rekening mee worden gehouden dat hoewel ‘wanneer’ zekerheid uitdrukt, het slechts om een anticipatie gaat. Een vooruitblik (flash forward) waar het lyrisch subject evenwel niet aan twijfelt.

-‘je’ drukt uit dat een ‘je-figuur’ wordt aangesproken: tweede persoon enkelvoud. Dat zal dus door een ‘ik-figuur’  gebeuren.  Deze ‘ik-figuur’ kunnen we een lyrisch subject (subject) noemen omdat het gevoelens benoemt oftewel expressief is. We kunnen de aangesprokene (de ‘je-figuur’) voor het gemak een object noemen.

-‘straks geeft aan dat het weggaan in de nabije toekomst ligt (tijd). ‘Straks’ duidt niets meer aan dan het psychische perspectief. Het toneeltje speelt zich (voorlopig) waarschijnlijk alleen maar in het hoofd af van het lyrisch subject. Dat houdt mogelijk een onbetrouwbaar perspectief in. Misschien merkt het lyrisch subject wel degelijk dat het object bezig is zich klaar te maken. In dat geval is het perspectief wel betrouwbaar.

-‘weer eens’ drukt uit dat het weggaan van het object vaker gebeurt en functioneert daarom als zowel een flashback als een flash forward en geeft aan dat het subject het weggaan mogelijk met irritatie, ongenoegen of angst tegemoet ziet. Welke gevoelens ook spelen, de ‘ik-figuur’ staat niet neutraal tegenover het weggaan. Om te onderzoeken of en in hoeverre dat klopt bekijken we zo meteen de andere regels.

weggaat’ ( > weggaan) kan betekenen (denotatie/connotatie): vertrekken > je eigen weg gaan > verkocht zijn > verdwijnen > heengaan > sterven > afwezig zijn > niet bij zijn.

Wanneer’, ‘weer’, ‘weggaat’ allitereren. Ze horen bij elkaar en ‘wanneer’ en ‘weer’ zijn rijmwoorden (structuur).

III. Denotatie/connotatie regel 2.

Tralies: > 1. achter de tralies zitten of verdwijnen = in de gevangenis zitten / rotten, gevangenschap > gouden kooi > kerker > ketens > oppositie tussen: zon (vrijheid, licht, leven,) <>tralies (gevangenschap,  duisternis, dood ) 2. maas van een net of kantwerk > spinnenweb > visnet 3. in Suriname dievenijzer: ijzerwerk voor de ramen ter beveiliging tegen inbrekers > Surinaams gevangenis = dungru oso: donker huis. 4.  tralies van een hok in een hondenasiel 5. tralies van een vogelkooi <> vogelvrij verklaard zijn (is niet vrij <> tegenstelling)

In r. 2.zal ik je uitwuiven vanachter de tralies’

-‘zal’ geeft een toekomstverwachting (tijd) aan net als ‘straks’ en ‘weer eens’ in regel 1 > structuur tussen regel 1 en regel 2.

-‘Ik’ de veronderstelling dat het lyrisch subject een ‘ik- figuur’ is, blijkt correct te zijn (zal ik).  Er is dus een duidelijke relatie met de ‘je-figuur’ > structuur tussen regel 1 en 2.

-‘je’ > net als in regel 1 wordt een ‘je-figuur’ aangesproken > structuur tussen regel 1 en 2

-‘uitwuiven’ en ‘tralies’ reflecteren geen woede of irritatie. Uitwuiven lijkt op uitgeleide doen > gemoedelijkheid. Tralies op gebonden zijn, misschien meer op ingesloten zijn. Tenzij de zin sarcastisch is bedoeld. Voorlopig kan worden vastgesteld dat iemand (het lyrisch subject) die mogelijk sarcastisch is (uitwuiven) en zich gevangen, gebonden, ingesloten voelt of is (tralies) een ander uitwuift, dus nakijkt. Als het geen echte gevangenschap is, dan is er sprake van een hyperbool. Het object (‘je-figuur’) kan vrijelijk diezelfde ruimte verlaten waarin het lyrisch subject (‘ik-figuur’) ‘gevangen’ is en het object doet dat inderdaad geregeld en treft kennelijk voorbereidingen er ‘weer eens’ vandoor te gaan (zie r. 1). Het gevoel van gevangenschap lijkt dus subjectief (psychisch perspectief). Is de ander op bezoek geweest? In een gevangenis (echte tralies!) psychiatrische inrichting, bejaardentehuis, weeshuis, crèche, kleuterschool, (honden) asiel? Of slaan de tralies op een vogelkooi? Of wordt het subject gewoon thuis aan zijn/haar lot overgelaten? Dan geeft ‘tralies’ slechts gevoelens weer van gevangenschap, eenzaamheid of de angst alleen te zijn. Een andere mogelijkheid is dat de ‘tralies’ simpelweg een veiligheidsvoorziening zijn. Zoals bijvoorbeeld dievenijzer in Suriname. Als ‘uitwuiven’ niet sarcastisch is bedoeld, spreekt er gelatenheid, berusting, instemming uit. Alsof de spreker/denker/koffiedikkijker/zwartkijker ( > psychisch perspectief) degene die vertrekt niet kan (‘tralies’) of wil (‘uitwuiven’) beletten weg te gaan. Uitwuiven kan figuurlijk zijn gebruikt net zoals afscheid nemen soms zinnebeeldig wordt bedoeld.

-‘vanachter’ is binnen in de gesloten ruimte en vormt een tegenstelling met ‘weggaan’ in de buitenruimte, de zon tegemoet. Het schept een statisch beeld, tegenover het weggaan dat dynamisch is. Vanachter is namelijk altijd aan de achterzijde van iets. En creëert een tegenstelling met een onbenoemde voorzijde, een façade, een naar de toekomst gerichte, belangrijkste zijde van een object en wel: het weggaan van de ‘jij-figuur’. Inderdaad: als het object niet handelde, niet wegging, zou het subject niet vanachter tralies staan kijken naar de belangrijkste zijde van het object, niet uitwuiven, zich niet gevangen voelen en de zon niet zien ondergaan. Zo simpel als het woord vanachter is, zo betekenisvol is het eveneens. Het achterblijven zit letterlijk in achter en accentueert de tegenstelling tussen beide beelden: weggaan – thuis blijven.

-‘tralies’ bevinden zich niet los in de lucht. Daarom creëert het woord ‘tralies’ zowel een gesloten binnenruimte (1) als het psychisch perspectief (2.). Met binnenruimte kunnen namelijk figuurlijke tralies, dus in het hoofd, worden bedoeld die angst of eenzaamheid veroorzaken of uitbeelden. Tegelijkertijd wordt (3) het fysisch perspectief bepaald door het uitwuiven vanachter tralies in een gesloten binnenruimte. Ten vierde wordt het lyrisch subject (4) reeds gedeeltelijk gedefinieerd. Door ‘tralies’ wordt een hecht verband gesmeed (structuur) tussen 1. De ‘gesloten’ ‘binnenruimte (ruimte)’en 2. het psychisch perspectief (gevangenschap) en (3) het lyrisch subject (gevoel van eenzaamheid, gevangenschap en toch niet weggaan of weg kunnen) en (4)  het fysisch perspectief (vanachter tralies) en (5) de handeling(en). En dat is expliciet: uitwuiven. Hierdoor komt impliciet het weggaan van de ‘je-figuur’ terug en wordt versterkt. Impliciet zijn ook door het uitwuiven: thuisblijven, achterblijven, achter gelaten worden <> achterlaten vertolkt. Al deze kleine handelingen zullen  de (ver)handeling of het thema (voornamelijk) bepalen. Diezelfde ruimte echter wordt kennelijk door het object als een vertrekpunt ervaren. Het psychisch perspectief van buitenaf, van  de ‘je-figuur’ zal dus wel verschillen met dat van de ‘ik-figuur’. Als er geen letterlijke tralies zijn, dan symboliseren ze alleen het psychisch perspectief en niet het fysisch perspectief. Dat zal mogelijk uit de rest van de tekst blijken. Overigens kunnen ‘de tralies’ zowel letterlijk als figuurlijk zijn ingezet. In dat geval versterkt het fysisch perspectief (vanachter tralies) het psychisch perspectief (zich gevangen voelen).

Vreemd is het in dit licht dat de tralies angst of eenzaamheid weerspiegelen terwijl van de titel een subtiele (be)dreiging lijkt uit te gaan (uitgang <> wegwezen). Moet die niet als bedreiging worden beschouwd, maar als een onuitgesproken angst van het lyrisch subject in de trant van: ‘Ik zal je moeten wegsturen als je telkens weggaat en me alleen achterlaat; ik voel me gevangen,’ of is het een aansporing van het lyrisch subject aan zichzelf om de ‘je-figuur’ weg te sturen? Waarom gaat het lyrisch subject zelf niet weg? Dit is voorlopig een open plek. Misschien wordt die ingevuld. Zo niet dan blijven we daarover in het ongewisse.

  1. Denotatie/connotatie regel 3

Verblind > verblinden: 1. door al te fel licht als blind gemaakt. 2. als met blindheid geslagen > hij is blind voor de gebreken van zijn kinderen > door voortdurende vleierij verblind 2. het gezicht ontnemen > voor het ogenblik blind maken > het felle zonlicht verblindde ons > maken dat men iets niet meer in zijn ware gedaante of in de juiste verhoudingen ziet > haar schoonheid, die beloften verblinden hem > verblind door tranen > als je (ver)blind bent zie je niets meer en verdwijnt het letterlijke zicht op de omgeving in jouw beleving, maar je kunt nog horen, voelen, ruiken, tasten en dus toch nog waarnemen, ervaren, voelen. Met andere woorden: op een speciale (symbolische/figuurlijke) manier zien.

Ondergaat > ondergaan 1. onder de oppervlakte verdwijnen of naar beneden  gaan (onder water) 2. achter of onder de kim verdwijnen, zakken (de zon)  3. ten gronde gaan  verwoest of vernietigd worden > ondergang > tenietgaan > debacle 4. geheel verzwolgen worden (in verdriet ondergaan); 5. lijden 6. doorstaan (een operatie ondergaan); 6. het voorwerp zijn van; 7. dulden

In regel 3: ‘en verblind zien dat de zon ondergaat,

verblind’ vertelt iets over (1) Het psychisch perspectief van het lyrisch subject indien wordt bedoeld verblind van pijn > door tranen > verdriet > wanhoop. Wordt echter de verblinding veroorzaakt door bijvoorbeeld te scherp licht of te felle zonnestralen van de ondergaande zon waardoor het subject de tranen in de ogen schieten, dus als ‘verblind’ letterlijk wordt bedoeld, dan zegt ‘verblind’ ondanks de tranen niets over de visie of de pijn van het subject. Wel over  (2) de ruimte: > een binnenruimte (vanachter de tralies > structuur regel 2 en 3) een punt van waaruit het lyrisch subject het licht van de zon in de ogen krijgt > in het relatieve oosten ten opzichte van de zon en dus ook over het (3) fysisch perspectief en (4) de tijd want het moet late namiddag zijn omdat de zon ondergaat en over (5) het lyrisch subject dat de zon ziet ondergaan. En tenslotte over hoe een deel van de handeling wordt ervaren: verblind. Expliciet: zien en ondergaat. Zien is passief (statisch) en ondergaat is actief (dynamisch). ‘Dat de zon ondergaat’ betekent figuurlijk door het gebruik van verblind misschien dat de relatie tussen het subject en het object ten onder gaat, sterft, dat de zon (vreugde, geliefde) verdwijnt, of dat de geliefde zelf ten onder gaat of zowel de verhouding, als de geliefde teloor gaan waardoor eveneens het lyrisch subject kapot gaat. In dat laatste geval gaat het niet slechts om de (verblinde) visie, het gevoel van het lyrisch subject (psychisch perspectief) maar om ‘de realiteit’ en wordt het lyrisch subject al enigszins gedefinieerd als een heldere ziener hoewel verblind van verdriet bijvoorbeeld.

‘zien’ is mogelijk figuurlijk bedoeld.  Zoals in de zin: ‘Hij ziet de ondergang van zijn bedrijf aankomen’ Hier betekent ‘ziet’:  hij voorziet > in zijn geest, hij ‘ziet’ wel, maar niet met zijn ogen > of hij beseft, weet dat zijn bedrijf ten onder gaat. Door ‘verblind’ worden de mogelijke betekenissen van ‘zien’ beperkt:  wie (ver)blind is, kan niet zien. Dus ‘verblind zien’ is een tegenstelling en moet zijn gebruikt in de betekenis van: inzien > begrijpen > zicht krijgen op, vat krijgen op.  Kortom: ‘verblind zien’ = het (in)zicht verliezen. Wie verblind ziet, kan dus soms juist wel ‘zien’, want: wie heel erg veel pijn heeft, ‘verblind’ door pijn is bijvoorbeeld, kan zicht krijgen op datgene wat pijn doet en hoeveel zeer het doet. Doordat het ‘licht’ regelrecht in de ‘ogen’ van het lyrisch subject schijnt, zal het door de overdaad aan licht (figuurlijk licht = inzicht) iets (in)zien, al kan het niet zien, al is het verblind. Ook lichtstralen van de zon ( dus zicht krijgen op = ‘zien’)  kunnen letterlijk of figuurlijk worden gebruikt. Zodat het subject zowel  letterlijk als figuurlijk verblind kan zijn door tranen van verdriet (het inzicht dat doordringt) of tranen van de zonnestralen of allebei en desondanks beseffen dat, aanvoelen dat, ‘zien’ dat…

Wat?

De zon ondergaat! Hierdoor blijkt dat de tegenstelling tussen ‘verblind’ en ‘zien’ , schijnbaar is, een paradox. Nogmaals de zin: ‘Hij ziet de ondergang van zijn bedrijf aankomen.’ Dit is een goede zin (semantisch = betekenis) en toch ook weer niet. Ondergang is verdwijnen of onder water zakken (van het bedrijf), dan kun je die ondergang niet zien aankomen als die aan het verdwijnen of wegzakken is onder water of achter de horizon. Zoals je een oude sjofele man niet onder water of achter de horizon  kunt zien verdwijnen en hem tegelijkertijd naar je  toe zien komen. Al zou hij nog zo hel stralen, dan verdwijnen zijn stralen samen met hem. Omdat het bewijs is geleverd dat ‘zien’ minstens eveneens figuurlijk is gebruikt, kan het ondergaan van de zon een metafoor zijn. In dit licht bezien kan het zien aankomen van de ondergang van de zon (inzicht) je verblinden van wanhoop. Let op het gebruik van alleen maar ‘verblind’ in de volgende zinnen: (1) ‘Er komt een (oog)verblindende schoonheid aangelopen, zei Pietje tegen me.’ Dan wordt Pietje mogelijk verblind (= kan niet zien) door hartstocht, omdat hij die oogverblindende schoonheid juist heel goed ziet door het licht dat ze uitstraalt. Ook in de zin: (2)‘Jij bent zo (oog)verblindend mooi dat ik niemand meer kan zien’, is ‘verblindend’ buiten  de combinatie met ‘zien’ reeds een paradox. Want: ‘Jij straalt zoveel licht uit dat ik jou zo goed kan zien dat ik niemand/niets anders meer zie (= blind ben).’  Hierdoor wordt bewezen dat als je letterlijk (in regel 3)  of figuurlijk verblind bent (eveneens regel 3) je misschien juist goed kunt zien (aanvoelen) dat er misère op komst is. De stralen (signalen) zijn zo fel dat het subject wel stekeblind moet zijn om niet te zien (begrijpen) dat de laatste schittering verdwijnt samen met het object. Ondergang van de zon is het weggaan van de zon. De ‘ik-figuur’ kan het weggaan van de zon onmogelijk letterlijk zien aankomen.

verblind zien’ > is een tegenstelling indien ‘zien’ letterlijk is bedoeld.  ‘Verblind zien’ is een paradox: indien ‘zien’ betekent inzien.  ‘Verblind zien’ is een ‘pleonasme’ indien verblind betekent dat er zoveel licht wordt uitgestraald (door een object of lichtbron ) dat je bijzonder goed kunt zien.

de zon kan staan voor: de zon zelf (= geliefde? > ex- it) of de relatie, of zowel  de zon  als de relatie. Wat betekent de zon voor levende wezens? Die is een lichtbron, een warmtebron en bepaalt de tijd. Alle levende wezens hebben licht en warmte nodig. Zonder de zon kunnen we letterlijk niet leven. Duisternis, kou, geen tijdsbesef hebben (hoe laat het is; goede tijden, slechte tijden) betekent sterven. De zon staat dus voor het leven.  De ‘jij-figuur’ en de zon gaan tegelijkertijd weg. Als de zon ondergaat valt de nacht binnen. Verdriet?

Ondergaat > (ondergaan) met de klemtoon op gaan betekent: lijden, doorstaan, het voorwerp zijn van, dulden. Dat de zon ondergaat >  dat de zon lijdt (onder wie of wat?); dat de zon doorstaat (wat? ellende, waarom?) dat de zon het voorwerp is van (van wie of wat? Zijn driften, zijn gewoonte, zijn verslaving, een andere geliefde?)  dat de zon duldt (wat of wie duldt?). Denkt het lyrisch subject dat het object lijdt, omdat hij onder de fatale invloed is van iets of iemand (psychisch perspectief)?

Ondergaat’ > (ondergaan) met de klemtoon op onder kan betekenen weggaan, ten onder gaan, vernietigd worden, failliet gaan. Dat de zon ondergaat > dat de zon vernietigd wordt (waardoor?).

Nu gaan we even een stuk verder fantaseren naar analogie van ‘de werkelijkheid’. Dat mag: deze blinde vlek, nee open plek invullen. Waarom? Omdat het gedicht de werkelijkheid representeert. Als we maar rekening houden ermee dat dit onze voorstelling is die door de volgende strofe kan worden weerlegd. Hier gaan  we gokken: het subject sluit de gordijnen/ramen, (het doek valt voor deze scene) en blijft achter in het donker, misschien in de kou. Alleen gelaten met het inzicht wat er gebeurt/zal gebeuren. N.B. Nog steeds heeft alles slechts in het innerlijk, in het hoofd plaats (‘wanneer’  en ‘zal’ ) van het lyrisch subject.

Door ‘wanneer’ en ‘verblind’ en de regel ‘dat de zon ondergaat ’zou je minder geneigd mogen zijn te denken aan sarcasme of woede, eerder aan pijn, tenietgaan, sterven. ‘Wanneer’ geeft een inwendige overweging aan: een angstige anticipatie.  Maar sarcasme en woede zijn niet helemaal uitgesloten vanwege het ‘Ex-it’ in de titel dat terugvoert naar de ‘Uitgang’.  Er kunnen eveneens gemengde gevoelens spelen. Bij het lyrisch subject kan ook bezorgdheid spelen om de ondergang van de zon = het ten ondergaan van iemand die je lief is, daardoor de relatie, dus allebei. De tralies kunnen staan voor het met lede ogen aanzien dat die ander kapot gaat, omdat hij het voorwerp is (de speelbal) van iets onaangenaams, terwijl het subject gevangen is.

Er is opnieuw een sterke samenhang (structuur) tussen de elementen. En de betekenis (inhoud) van deze hele strofe wordt er voorlopig door bepaald: een lyrisch subject dat staat achter ‘tralies’ ( = zich gevangen, eenzaam, onvrij, bang voelt) verblind door tranen, door inzicht, door de zonnestralen of alle drie oorzaken op een plek  waar het ziet dat de zon ondergaat dus (figuurlijk) ‘ziet’ dat de relatie kapot gaat > dat de geliefde aan het verdwijnen is > aan het afgaan is > één van de spelers verdwijnt van het toneel tijdens een scène die vaak wordt opgevoerd.  Let ook op rijm als structuurmiddel in de woorden weggaat en ondergaat en een eenheid in betekenis. Het rijm versterkt en verruimt de betekenis van allebei.

Afsluiting strofe I

Regel 1: ‘Wanneer je straks weer eens weggaat’ vervang ik door: Om zes uur.

Regel 2:  ‘zal ik je uitwuiven vanachter de tralies’ plak ik achter regel 1 die is vervangen door: Om zes uur. Dan ontstaat deze zin: Om zes uur zal ik je uitwuiven vanachter de tralies.

Regel 3: ‘en verblind zien dat de zon ondergaat’: koppel ik aan de vorige regels. Samen wordt dit: Om zes uur zal ik je uitwuiven vanachter de tralies en verblind zien dat de zon ondergaat.

Op het moment (tijd) dat het object weggaat (handeling) zal de achtergeblevene de bevestiging krijgen dat de zon ondergaat (waarneming van iets wat gebeurt) dus dat het licht verdwijnt en dat alleen-zijn volgt of langzame vernietiging, ondergang van het object. Het lyrisch subject anticipeert op wat er zal gebeuren (toekomst) als de ‘jij’ bepaald gedrag vertoont/blijft vertonen. Het moment van weggaan (tijd) is stevig verbonden aan wat het thema schijnt te zijn. Is het object symbolisch de zon? Gaat de zon zichzelf achterna? In ieder geval gaat hij naar een plek waar het licht nog schijnt. Is het licht (vreugde) wel zo licht? Conclusie: het weggaan, verdwijnen van het object en het ondergaan, verdwijnen, kapot gaan of lijden van de zon gebeuren buiten de wil van het subject dat slechts machteloos ‘waarneemt’, wat er nog niet is en deze elementen zijn aan elkaar gekoppeld. Angst voor verlating door de zon, voor het wegvallen, vernietigd worden van de zon is het thema van strofe 1. Beter nog angst voor het scheiden van, het verscheiden van de geliefde en de zon: scheidingsangst en of bezorgdheid.

Strofe één in kernwoorden samengevat ziet er zo uit: vertrek object – subject kijkt object na – subject is bang voor teloorgang object.

Een definitieve, hoewel misschien niet sluitende conclusie zal leren of we op het juiste spoor zitten. Dus: de tweede strofe eveneens atomistisch (uiteenvallend in atomen, kleine delen) bekijken.

De witregel tussen de eerste en tweede strofe is een ellips of weglating van gebeurtenissen. Dit zou gedaan kunnen zijn om de eenheid van handeling te  bewerkstelligen.

Analyse strofe twee

Later als je weerkeert of thuis arriveert

door de deur die je altijd zelf opendoet

ruik ik zonneklaar gelijk een hond haar.

  1. Denotatie/connotatie regel 4

Weerkeert > Weerkeren: 1.terugkeren > de rust is weergekeerd > op iets terugkeren of terugkomen > terugkeren op je beslissing; op je woorden terugkeren > op je schreden terugkeren > 2. als weer en keert worden gesplitst >  je keert je weer tegen me > je keert weer als een blad aan een boom  3. wenden > ik kan me niet wenden of keren.

Weer: 1. gesneden ram; gesneden bok; mannelijk konijn. 2. wat dient om te weren > wal; muur; versperring in een water uitlopende in een fuik; bastion; stenen wering; 3. gevlochten ijzerwerk > verweren, verweer, geweer, teweerstellen tegen > verdediging, weerstand 4. in de weer zijn; druk bezig zijn; 5. strook land (al de landerijen) tussen twee sloten; kaveling; 6. eelt. 7. op een weer zitten = geen besluit kunnen nemen. 8. weersgesteldheid > (on)weer, bliksem 9. verkleuring, ontleding, bederf 10. in tegengestelde richting 11. van de andere (zijn) kant: ‘Als jij me slaat, sla ik je weer.’ 12. nog eens, bij herhaling, opnieuw. 12 ter uitdrukking van afwisseling: ‘Nou jij weer.’ 13. om discussie uit te lokken: ‘Je bent weer te laat.’ 14 ter uitdrukking van ongeduld, irritatie: ‘Wat is er nou weer?’ (zie ook 13)

Keren: 1. in een tegenovergestelde stand brengen 2.de tegengestelde richting doen nemen; wenden; draaien; omdraaien; veranderen van loop > synoniem: omslaan; 3. een bocht nemen 4. door vegen reinigen; gebreken (kwaad) ten goede keren 5. liever ten halve gekeerd dan ten hele gedwaald > iemand de rug toe keren; 6. homoniem: ‘hoeveel keren ga je dit nog doen?’ 7. het weerkeren > het weer keren > het tij keren.

Thuis:  1. huis waarin iemand woont soms met de bijgedachte dat men er zich op zijn gemak, niet als een vreemde voelt > spreekwoorden: zoals het klokje thuis tikt, tikt het nergens; oost west thuis best; doe alsof je thuis bent; voor jou ben ik altijd thuis.

Arriveert: arriveren = aankomen, veelal met de gedachte dat een lange of moeizame tocht eraan vooraf is gegaan; synoniem = aankomen = dik worden > groot worden > een hele piet worden 2. in de maatschappij de begeerde of beoogde positie bereiken  = arrivé zijn.

In regel 4: ‘Later als je weerkeert of thuis arriveert’ geeft het woord:

Later’ aan dat er tijd zal zijn verstreken vanaf het vertrek tot aan de terugkomst van het object (tijdsverloop). Omdat zonsondergang de namiddag inluidt, moet ‘Later’ (voor)avond of nacht zijn (tijd). In die tijdspanne lijkt niets te zijn ‘gebeurd’. Het subject heeft (nutteloos) gewacht, heeft niets gedaan, schijnt het. Tenminste als geen rekening wordt gehouden met ‘psychische’ activiteit. Deze open plek, de minuten of uren van alleen-zijn van het subject, zullen we als we onze fantasie inzetten makkelijk kunnen invullen en omzetten in normale menselijke taal: wat het subject ook mag hebben gedaan of niet, alles in dit gedicht gaat door de onderbreking  (witregel) en onmiddellijke hervatting van het thema erom dat het subject heeft zitten piekeren en trouw als een hond op de terugkeer van het object heeft gewacht. Het woord ‘Later’ geeft het doorlopen aan van strofe één, van het verhaal en schept structuur met de eerste strofe. Later zegt: het gaat om hetzelfde verhaal

als’ in tegenstelling tot het ‘wanneer’ van strofe 1. duidt op onzekerheid (of het object wel of niet terugkomt).

‘je’ is ook een teken dat strofe een verbonden is met strofe twee.

weerkeerten thuis arriveertlijken twee keer hetzelfde te zeggen. Het verschil is dat weerkeert gewoonte vertolkt. Als ‘weerkeert’ wordt gescheiden verandert de betekenis en is het verschil met arriveren duidelijker : > weer keert > weer als een blad aan een boom keert > omwendt > later als je de gesneden bok keert. Bij ‘thuis arriveert’ kun je denken aan: na een lange, moeilijke tocht of nadat veel is meegemaakt bewust terugkomen naar een plek die (nog) als een ‘thuis’ wordt beschouwd. Het anticiperen van de ‘ik-figuur’op het hele verloop van de middag en avond voordat het object vertrekt kan op angst duiden (psychisch perspectief) dat het object eens niet terugkeert (‘als’). Ook kan het weerkeren vanuit het psychisch perspectief van het lyrisch subject lijken op een  telkens van mening veranderen. Misschien leeft de vraag of het weerkeren wel een echt ‘thuis’ aankomen is.

Thuis’ in de zin van een plek die staat voor veiligheid, je op je gemak voelen. Zoals in: Oost west, thuis best. Zoals het klokje thuis tikt, tikt het nergens. Ik voel me hier thuis. Dit is een huis, geen thuis. Verder zit in terugkeren beweging, actie, handeling, een wilsbesluit. (onderweg zijn: van a naar b) > weerkeren > terugkeren > ‘Wanneer keert hij weer?’

In arriveert > arriveren zit al (bijna) aangekomen zijn, zich bevinden op een bepaalde plek (b) > arriveren > aankomen > ‘Hoe laat komt hij aan?’; ‘Hoe laat arriveert de trein?’  Het weerkeren duurt een poos (tijdsverloop). Nog wat voorbeelden: ‘Maak je geen zorgen hoor. Je man keert echt weer; hij is vast onderweg,’ tegenover ‘Is hij om zes uur gearriveerd?’ Als er wel een handeling (beweging) in arriveren zit, dan is het voertuig (bijvoorbeeld) al dicht bij het eindpunt. Figuurlijk gearriveerd zijn: iemand heeft zich ergens een plek veroverd, is al op die plek. Dan ben je een arrivé.

  1. Denotatie/connotatie zin 5.

Deur: de deur openzetten voor iets = gelegenheid / mogelijkheid geven / bieden voor iets. Een deur is zowel een ingang (tegenstelling met uitgang en verdwijnen) en een uitgang.

Uit regel 5: ‘door de deur die je altijd zelf opendoet’ blijkt dat het object niet opengedaan hoeft te worden. Voor de jij-figuur is de plek van terugkeer geen gevangenis. Het woord ‘thuis’  geeft geen gevoel van onvrijheid aan. Hij keert terug en zet de deur open voor zichzelf en misschien voor de persoon die was achtergebleven om bepaalde mogelijkheden (nog) niet uit te sluiten.

‘Doorgeeft  in tegenstelling tot het woord ‘in’  beweging, verplaatsing, dynamiek, autonomie aan. Vergelijk: het subject is in de kamer en ziet het object binnenkomen, dat door de deur de kamer inloopt. Door kan ook oorzakelijkheid aangeven: doordat het object de deur zelf opendoet arriveert hij thuis.

Een ‘deur kan als ingang en als uitgang dienen. In ‘deur’ zit een inherent contrast. Het object (de ‘jij-figuur’) gebruikt dezelfde deur om naar buiten te gaan als om naar binnen te komen (vrijheid tegenover gevangenschap). Gaan en komen tegenover ergens vastzitten. Ook in onze zegswijzen is die tegenstelling vervat: ‘Daar is de deur!’ – ‘Een deur openhouden voor iemand.’ – ‘Er gaan deuren voor je open’ –  Als een deur voor je opengaat heb je kansen. Wat achter gesloten deuren gebeurt, is niet voor iedereen bestemd. Hier doet het object altijd de deur voor zichzelf open.

Hij doet dat ‘altijd’ geeft een tijd aan, een periode die verbonden is aan een bepaald  psychisch perspectief van het subject. Hij is (nog) altijd gearriveerd ( arrivé). Het geeft ook de tijd aan in het verhaalverleden, het verhaalheden en de verhaaltoekomst.

VII. Denotatie/ connotatie regel 6

Ruik > Ruiken:  bloed ruiken = verwachten dat er iets sensationeels gaat gebeuren en dat ook bevorderen > lont ruiken > onraad ruiken = voelen dat er gevaar dreigt 2. ik kon niet ruiken dat je uit zou zijn = ik kon niet weten dat je uit zou zijn, je hebt niet gezegd dat je uit zou zijn;

Zonneklaar: zo helder, zo duidelijk als de dag, synoniem: onbetwistbaar, ontegenzeggelijk > dichterlijk taalgebruik > de zon, het licht, de dag, de levensschenker is op > de dag is voorbij > het is nacht geworden > de verlichting is weg. Dit is dus een paradox. Terwijl iets heel duidelijk is, heel helder is, heel licht is (zonneklaar), is het tegelijkertijd nacht, de dag is weg, de verlichting, het klare is weg, voltooid, op.

  1. Zon: 1. lichtend en verwarmend hemellichaam > dag > etmaal > goud > symbool van macht en roem (Lodewijk de veertiende: de zonnekoning; toen Napoleons zon begon te tanen) > symbool van vreugde (ergens wat zon brengen) 2. scheur of plek in een scheepsdeel dat verveloos is gebleven. 3. Verlichting > licht en donker (letterlijk en figuurlijk) > licht en zwaar (letterlijk en figuurlijk) > door licht beschenen = duidelijk worden; inzicht, kennis opdoen, krijgen > minder zwaar zijn/maken
  2. Klaar: 1. helder lichtend > stralend; blinkend 2. onbewolkt, scherp 3. Onvermengd > klaar goud 4. doorzichtig > klare wijn schenken 5. duidelijk te horen, helder, goed klinkend > klare klokjes, klare stem 6. bevrijd van wat hindert of belemmert > klare kluizen7. klaar voor gebruik of actie; gereed > ‘Ben je er klaar voor?’ 8. Afgewerkt; voltooid; toebereid; gekookt >’Is het eten klaar?’ 9. een orgasme bereikt hebben > bevredigd zijn.

Gelijk: 1. Identiek; hetzelfde > gelijke monniken gelijke kappen 2. Onderling niet afwijkend: alle burgers zijn voor de wet gelijk > met gelijke munt betalen; 3. op gelijke wijze, gelijk gekleed zijn 4. Dadelijk; meteen; direct; onmiddellijk; op dezelfde tijd (tegelijk) 5. evenzeer 6. gelijkenis (uiterlijk of verhaal) 6. net (als); evenals; net zo; zoals; hetzelfde (met gelijke munt betalen) 7. onpartijdig, billijk (gelijk spreken) 8. juistheid; billijkheid; rechtvaardigheid (gelijk hebben).

Hond > 1. trouw 2. teef > slet > bitch 3. opgespaard geld, verborgen schat > hij heeft een dikke hond opzij 4. scheldwoord voor een verachtelijk / nietswaardig persoon>behandeld worden als een hond > met minachting, slecht 5. geen slapende honden wakker maken 6. er zijn wel meer hondjes die Fikkie heten = er zijn meer mensen die zo heten 7. een neus hebben als een hond = alles gemakkelijk te weten komen.

Haar: 1.vrouwelijke persoon: ‘Ik zie haar’ 2. Lichaamshaar; hoofdhaar; schaamhaar; okselhaar; hondenhaar; lichaamsbedekking van dieren; 3. kleinigheid; klein deel; zeer dun draadje >een haar in de boter zoeken > het scheelde maar een haar 4. dodelijke varkensziekte waarbij haar in de keel groeit, dat slikken belemmert en later geheel verhindert 5. ruwe vezels op een ongeschaafd stuk hout 6. links > van hot naar haar slepen = van rechts naar links slepen > hot en haar zijn oude koetsierstermen > links > rood > communisme  > Rusland > homofiel > (seksueel)verkeer 7. haarbal = bal van ingeslikt haar 8. geen haar beter zijn dan iemand = even slecht zijn als iemand 9. iemand van haar noch pluim kennen > Belgisch: met grote nadruk zeggen dat je iemand niet kent 10. met huid en haar opeten.

In regel 6‘ruik ik zonneklaar gelijk een hond haar,’  kan

ruik’ gebruikt zijn als:

  1. onderdeel van een vergelijking met als (gelijk = als/ alsof). ‘Gelijk’ is dan het verbindingswoord of syndeton. Het woord ‘hond’ is het beeld en de ‘ik-figuur’ is de werkelijkheid > ruik ik (werkelijkheid) zonneklaar als een hond (beeld) haar > alsof ik een hond ben > ruik ik zonneklaar alsof ik een hond ben haar > ruik ik zonneklaar als een hond haar;
  2. een metafoor (zie hieronder in verbinding met haar). Gelijk kan dan vervangen worden door direct > ruik ik zonneklaar direct een hond haar > ruik ik zonneklaar direct een hond en dat is zij. Haar (een vrouw) is de werkelijkheid. Hond is het beeld.
  3. een synesthesie: als ‘ruik’ is gebruikt in de betekenis: weet/ Het beeld is ‘ruik’. De werkelijkheid is weet, voel, zie, hoor, proef > weet ik zonneklaar direct een hond: haar > voel ik zonneklaar direct een hond en dat is zij (die vrouw) > zie ik zonneklaar direct een hond en dat ben jij (stombezopen) > hoor ik zonneklaar direct een hond en dat ben jij (het lawaai dat je maakt) > proef ik zonneklaar direct een hond haar (heb ik een voorproefje van de ellende > varkensziekte).
  4. Figuurlijk taalgebruik: ruik in de zin van weet (1), voel (2) en proef (3) is er daar bovenop sprake van figuurlijk (1)Weet > niet kennis (weet) hebben van, maar vooraf ‘zien’ door alles wat met de zintuigen kan worden waargenomen: de geur van drank (ruiken met de neus), het gestommel ( horen met de oren), bloeddoorlopen ogen (zien met de ogen) en voelen hoe de deur met een klap dichtgaat (trillingen die je haren, je letterlijke en figuurlijke tastlichaampjes te berge doen rijzen). (2)Voel > niet met de vingers voelen of tasten maar aanvoelen, voorvoelen. (3.) Proef > niet met de tong en de smaakpapillen proeven maar signalen krijgen alsof je met je tong proeft.

Is letterlijk ruiken (met de neus) bedoeld dan is ‘ruik’ geen metafoor, geen synesthesie, maar wel een vergelijking met als.

  1. ‘ruik’ letterlijk gebruikt. Wanneer kan letterlijk ruiken bedoeld zijn? Met andere woorden: wanneer is ‘ruikgeen metafoor (2) synesthesie (3) geen figuurlijk taalgebruik (4) en geen vergelijking met als (1)?
  2. Als het lyrisch subject (de ‘ik-figuur’) letterlijk een hond ( = dier) is. Dan moet ‘gelijk’ worden vervangen door direct en zeker niet door ‘als’ en er staat: ‘ruik ik zonneklaar direct een hond’ < ruik ik zonneklaar direct een andere hond < ruik ik zonneklaar direct een vrouwelijke persoon < ruik ik zonneklaar direct een hoer < ruik ik zonneklaar direct een slet < ruik ik zonneklaar direct seks < ruik ik zonneklaar direct een varkensziekte < ruik ik zonneklaar direct links < ruik ik zonneklaar direct een homo < ruik ik zonneklaar direct communisme. In principe zou de hele zin er zo uit moeten zien: ‘ruik ik zonneklaar gelijk een hond: haar,’ < dubbele punt na hond.  Hoe kun je ‘haar’ letterlijk ruiken als die een andere hond of een vrouwelijke persoon of een man (links, homo, communisme) of een varkensziekte (alcoholisme, drugsverslaving)  is? De ‘de ik’-figuur’is een hond en kan heel goed met de neus de geur van een andere hond opsnuiven, parfum ruiken, de lucht van seks, drank, weed opsnuiven enzovoorts. Vervangingswoorden van haar zoals: links, homo, communisme, rood, varkensziekte zijn dan metaforen (beelden).
  3. Als het lyrisch subject een mens is, die letterlijk iets ruikt. Dan moet ‘gelijk’ eveneens worden vervangen door direct. Bijvoorbeeld: ‘ruik ik zonneklaar direct parfum.’ Of: alcohol < braaksel < dranklucht.

‘ik’ kan een mens zijn (een vrouw, een man, een kind, een baby, een gevangene, een psychiatrische patiënt, een driftkikker). Of ik kan een hond zijn. ‘Ik’ staat steeds tegenover ‘je’. De ‘ik-figuur’ observeert, de ‘jij-figuur’ doet. In de regels 1, 2, 4 en 5 staat telkens het woord ‘je’. Niet in de regels 3 en 6. In regel 3 staat in plaats van ‘je’ de zon (de zon gaat onder > de zon gaat weg als de ‘jij-figuur’ weg gaat). Is de zon de ‘je-figuur’? In regel 6 staat in plaats van ‘je’  haar. Als jij binnenkomt, komt (de geur van) haar met je mee. Staat ‘haar’ voor de ‘je-figuur’? Dus je = de zon = haar. Wel een grote tegenstelling tussen de zon en haar. Of gaat het om het weggaan van de zon = binnenkomst van haar. Of het weggaan van je (ondergaan van de zon = kapot gaan van de relatie) = binnenkomen van haar. Of het weggaan van je = het binnenkomen van je + haar? In het laatste geval neemt het object de geur van ellende met zich mee. Of draagt het object geen enkele geur, is er met de zintuigen niets aan hem/haar te merken, maar voorziet het subject ellende, net als in de eerste strofe?

In ‘zonneklaar zitten een 1. tegenstelling, 2. een paradox, 3. een synesthesie, 4. woordspeling  en een 5. zinspeling.

  1. Zonneklaar in de betekenis van helder als het a. donker is (want het is avond > de zon is klaar > de zon is ondergegaan) of zonneklaar bij b. lamplicht (want het is avond en een schemerlampje brandt) kan geen van beiden. In geen van beide gevallen komt de zon eraan te pas. En helder zien als het donker is of schemerig, lukt niet. Want als de zon volledig op is, weg is, is het donker en is ruiken (zien) onmogelijk.

Let op: als ‘zonneklaar’ in de betekenis van: het is donker of het is ‘nacht’ wordt gebruikt, want de zon is klaar, de zon is op oftewel de zon is weg (en niet de zon is helder) dan is zonneklaar ruiken ( = duidelijk zien, inzien <> duisternis) een tegenstelling in combinatie met de synestesie : ruiken = zien.

  1. Het is een schijnbare tegenstelling (paradox) omdat zonneklaar alleen maar donker betekent als je het als een woordspeling beschouwt. Je kunt heel goed zien < weten < ruiken < inzien < begrijpen < inzicht hebben als het zo helder als de dag is.
  2. Bij zonneklaar denk je aan zien (zo klaar, zo helder alsof het dag is) en niet aan ruiken. Zonneklaar in de betekenis duidelijk, helder (zien) vormt met ruiken een synesthesie. Je kunt alleen maar zonneklaar zien en niet zonneklaar ruiken (zie ook punt 1).
  3. ‘Zonneklaar ruiken’ in de zin van heel goed begrijpen kan een zinsspeling zijn: ‘Ik ruik waar je vandaan komt, dronkelap.’
  4. Zonneklaar verbasterd tot: ‘Het is nacht,’ < de zon is klaar < de zon is op < het licht is weg < de relatie is/gaat kapot, is een soort ‘woordspeling’, want de zon is uiteraard niet klaar of op of klaargekomen , zaadlozing gehad.

Gelijk’ kan betekenen dat ik onmiddellijk (direct) een hond ruik. Of dat ik net zo goed, (net als) een hond kan ruiken. Of dat ik even goed als een andere hond kan ruiken. (het object of ‘haar’). Wie die hond is, het subject, het object of ‘haar’ geeft drie mogelijkheden. In de frase: ruik ik gelijk een hond = door signalen (her) bevestigd krijgen dat rampspoed nadert < gevoelens  van minderwaardigheid hebben <  geen informatie krijgen door communicatie maar door eigen waarneming < het lyrisch object kan hierdoor uitdrukken: ik ben net een hond, ik moet ruiken waar je vandaan komt en begrijpen dat de relatie stuk gaat of dat jij kapot gaat enzovoorts.

Het woord ‘hond’ is – als het lyrisch subject geen hond is – een

  1. vergelijking met als. In die zin moet ‘gelijk’ worden vervangen door als. Dat zinsdeel leest dan: ‘ruik ik zonneklaar als een hond haar’< ruik ik alsof ik een hond ben: haar. Het beeld is ‘hond’ en de wekelijkheid is ‘ik
  2. Hond’ is een metafoor als wordt bedoeld: ruik ik zonneklaar direct een hond haar.

Het beeld ‘hond’ staat dan of voor het object (de ‘jij-figuur’ die binnenstapt) of voor ‘haar’. Waar ‘haar’ ook voor mag staan. Zie voor alle betekenissen van ‘haar’: denotatie / connotatie.

Als ‘haar’ staat voor een vrouwelijke persoon of een (hoofd)haar dan is er geen sprake van een metafoor. Is het woord in één van de andere betekenissen gebruikt dan is het een metafoor. Tenzij er een varken binnenstapt dat aan ‘haar’ (= een varkensziekte) lijdt en de ‘ik-figuur’ een hond is die de ziekte kan ruiken. Links bijvoorbeeld kan niet worden geroken

 

Afsluiting tweede strofe:

Bekijken we deze strofe in het geheel dan merken we dat de tijd vaststaat:  ‘later’ duidt op een  poos  na zonsondergang. Het moet (voor)avond zijn of nacht. De binnenruimte is gedefinieerd door het woord ‘thuis’: een huis. Het psychisch perspectief ligt bij het lyrisch subject en wordt bepaald door de woorden: zonneklaar + hond + haar. Het lyrisch subject vindt dat het duidelijk is dat de relatie kapotgaat door onheil dat buiten de deur ligt waar het subject niets aan kan doen en dat maakt dat het zich zo minderwaardig of zo trouw gedraagt als een hond of dat de hond gelijkstaat aan ‘haar’: het probleem daar buiten. Dan ruikt het lyrisch subject even goed als haar, bijvoorbeeld een vrouw daarbuiten. Beiden (de ‘ik’en de ‘haar’) zijn dan ‘honden’ en ze ruiken elkaar. Het fysisch perspectief is ergens in dat huis in de buurt van een deur die naar buiten leidt van waaruit het lyrisch subject het object ziet binnenkomen.

Nog steeds is het veemde van dit gedicht dat in werkelijkheid niets echt gebeurt, alles vindt plaats door het doemdenken  van het lyrisch subject: de ‘ik-figuur’.

Later als je weerkeert of thuis arriveert

door de deur die je altijd zelf opendoet

ruik ik zonneklaar gelijk een hond haar.

  1. 4: ‘Later vervang ik door: ‘Om twaalf uur ’s nachts’. R. 5 en r. 6: koppel ik daaraan. De zin wordt: ‘Om twaalf uur ’s nachts als je weerkeert of thuis arriveert door de deur die je altijd zelf opendoet, ruik ik  zonneklaar gelijk een hond haar.’ Op het moment (tijd) dat de ‘je-figuur’ thuis arriveert (ruimte), ruik  ‘ik’ (lyrisch object) dat de relatie op het spel staat (psychisch perspectie). Tijd, ruimte, psychisch perspectief, fysisch perspectief en de handeling (van het object) vormen een hechte eenheid.

De strofen vertonen een regel voor regel overeenkomst die ze tot één geheel maakt (structuur). Ze spiegelen elkaar. Soms omgekeerd. Ter verduidelijking zet ik de eerste regel van de eerste strofe (r.1) en de eerste regel van de tweede strofe (r.4) onder elkaar. Dat doe ik ook met de tweede regels (r.2 en r. 5) en de derde regels (r.3 en r. 6).

  1. Vergelijking zin 1 (strofe 1) en zin 4 (strofe 2)

r.1 uit de eerste strofe:           Wanneer je straks weer eens weggaat

r.4. uit de tweede strofe:        Later als je weerkeert of thuis arriveert

 

Een woord voor woord vergelijking geeft het parallellisme en het contrast duidelijk weer die beiden structuur geven.

Wanneer’ r. 1 <> ‘als’ in r. 4. ‘Wanneer’ kan worden vervangen door ‘als’ en vice versa, hoewel ze geen synoniemen zijn. Het verschil is de zekerheid en onzekerheid die ze uitdrukken, waardoor de betekenis van het gedicht zou veranderen als ze op elkaars plaatsen zouden staan. Hier heb je dus zowel spiegeling (synoniemen) als contrast (onzekerheid – zekerheid).

je’ in r.1 ‘je’ in r. 4. In beide strofes wordt een handelende ‘je-figuur’ gadegeslagen door een observerende ‘ik-figuur’.

straks’ In r. 1. <> ‘Later’ in r. 4. zijn niet alleen tijdsopeenvolgingen: het verhaal begint bij ‘straks’ en wordt vervolgd door ‘later’, maar ze vormen tegelijkertijd een overeenkomst alsof ze synoniemen zijn. Vergelijk: ‘Ik zie je straks’ – ‘Ik zie je later’ > spiegeling en tevens omgekeerde spiegeling. Contrast en overeenkomst.

weer eens’ In r. 1. <>  ‘weerkeren’ in r.4. houden allebei een herhaling in van een handeling. ‘Weerkeren’ weliswaar in omgekeerde richting > (omgekeerde) spiegeling

weggaat’ In r. 1 <> ‘arriveert’ in r. 4 zijn tegenstellingen. Het punt van vertrek is het ‘’punt van aankomst en daartussen zit het keren (wenden) zowel letterlijk als figuurlijk.

weg’ in r. 1 <> ‘thuis’ in regel 4  zijn tegenstellingen. ‘Hij is weg’ <> ‘Hij is thuis’ > contrast. Het uiteindelijke aankomstpunt is altijd ‘thuis’ en dat was het uitgangspunt. Het vertrekpunt vanaf de terugweg leidt weer naar het uitgangspunt dat het aankomstpunt is en tegelijkertijd het vertrekpunt is geweest. Het object komt altijd thuis terug > spiegeling. Hieruit zou het zinloze, het saaie, de golfslag van de handeling gezien kunnen worden als niet de dreiging het ondergaan van de zon en van ‘haar’ daar op gespannen voet ermee stond.

1- De eerste regel telt zes woorden en de vierde regel telt één woord meer. Het verschil zit er in ‘weer eens’ (twee woorden) en ‘weerkeert’ (één woord). Zou je weer en keert scheiden dan hadden de strofen exact hetzelfde aantal woorden.

2- In r. 1. rijmen ‘wanneer’ en ‘weer’ . In regel 4 rijmen ‘weerkeert’ en ‘arriveert

3- Ze rijmen ook paarsgewijs: wanneer + weer (r.1) <> weerkeert + arriveert (r.4).

4- In r.1 allitereren wanneer, weer en weggaat en ze alliteren ook met weerkeert in r.4, zodat ook op die manier schakels lopen van r. 1 naar r.4.

5-Contrast tussen ‘weggaat’ in r. 1. (het huis uit) en ‘arriveert’ r. 4 (het huis in).  (weggaan <>arriveren zijn tegenstellingen).

Gelet op de plek in de regels waar ‘wanneer’ <> ‘als en ‘straks’ <> ‘later’ en ‘weer eens’ <> ‘weerkeert’ en ‘weg’ <> ‘thuis (arriveert)’ en ‘eens’ <> ‘arriveert’ dan zie je dat ze qua positie elkaar spiegelen.

Vraag: zou het beter zijn geweest om de twee regels qua positie exact spiegelen? Dus zo:

r.1 uit de eerste strofe:           Straks wanneer je weer eens weggaat

r.4. uit de tweede strofe:        Later als je weerkeert of thuis arriveert

Dat hangt ervan af. Enerzijds is er dan een perfecte spiegeling. Anderzijds lijkt qua klank de huidige versie beter.

r.1 uit de eerste strofe:           Wanneer je straks weer eens weggaat

r.4. uit de tweede strofe:        Later als je weerkeert of thuis arriveert

 

 

  1. Vergelijking zin 2 (strofe 1) en zin 5 (strofe 2)

r.2 uit de eerste strofe:           zal ik je uitwuiven vanachter de tralies

r.5 uit de tweede strofe:         door de deur die je altijd zelf opendoet

Er zit tussen regel twee en regel vijf een connectie omdat ze elkaar weer (omgekeerd) spiegelen. Let op uitwuiven (vertrek) en opendoet (aankomst).

  1. zal’ In regel <> ‘altijd’ in regel 4. ‘Zal’ duidt op een toekomstig gebeuren (tijd) < anticipatie van het lyrisch subject. ‘Altijd’ duidt op de toekomst, het heden en het verleden (tijd) < anticipatie + terugblik, waardoor ‘zal’ en altijd aan elkaar worden verbonden door het vooruitlopen op wat komen gaat en beide regels tevens een connectie vormen met het verhaalheden en het verhaalverleden (structuur). Hierdoor zijn eveneens het lyrisch subject, het object, het psychisch perspectief, het fysisch perspectief en de handeling in het verleden en mogelijk in de toekomst bekend. In regel twee staat er geen exacte vervanger voor altijd, wel komt ‘weer eens’ in regel 1 dicht in de buurt. Door ‘altijd’, ‘zal’ en ‘weer eens’ wordt een verband gesmeed tussen zowel regel 2 en 4 als regel 1. ‘Weer eens’ en ‘altijd’ geven beide een gewoonte aan. Toch kun je ze niet compleet als synoniemen van elkaar beschouwen. Wel vormen de regels 1,2,3,4 een hecht verbond.

Ik’ in r. 2. <> ‘zelf’ in regel 4. De ‘ik-figuur’ handelt slecht als reactie op een handeling van de ‘jij-figuur’, terwijl ‘zelf’ autonomie weergeeft. Als (!) ‘je’ terugkomt doe ‘je’ weer eens zelf de deur open. Ik (subject) en zelf (object) representeren een omgekeerde spiegeling. Het subject gedraagt zich als het object. Omdat we al weten dat het gaat om een angstige toekomstverwachting staat die zekerheid ‘altijd’  (tijd  = verhaalheden, verhaalverleden)  tegenover de zekerheid ‘als’ (onzekerheid) je (maar) terugkomt zul je zeker zelf opendoen. Het subject heeft in geen van die handelingen inbreng. De zekerheid komt van het object.

  1. je’ in regel <> ‘je’ in r.4. In beide strofes wordt een handelende ‘je-figuur’ gadegeslagen door een ‘ik-figuur’. Dat schept eenheid (structuur).

vanachter’ in r. 2 <> ‘door’ in r. 4. ‘Vanachter’ is statisch en geeft stilstand aan < staan achter de tralies. ‘Door’ is dynamisch en geeft beweging aan < door de deur lopen.

de tralies’ in r. 2. <> ‘de deur’ in r. 4. ‘Tralies’ duidt op gevangenschap geen uitgang, geen uitweg hebben. ‘Deur’ betekent zowel een ingang als uitgang < vrijelijk bewegen, zowel letterlijk als figuurlijk. Het subject kan de tralies niet opendoen en weggaan, maar het object kan wel zelf (!) de deur opendoen, weggaan en naar believen terugkeren. De onmacht van het subject tekent zich schril af tegenover de ‘macht’ van het object om de deur te mogen en kunnen opendoen. Een deur is tegelijkertijd een ingang en een uitgang. Tralies zijn geen van beide. De ‘macht’ van het object is weliswaar afhankelijk van wat ‘haar’ in werkelijkheid uitbeeldt.

Uitwuiven’ in r.2 <> ‘opendoet’ in r. 4. ‘Uitwuiven’ doet de ‘ik-figuur’ bij het weggaan van het object en betekent afscheid nemen. ‘Opendoet’ gebeurt door de ‘jij-figuur’ bij zijn aankomst zelf zodat er een hereniging plaatsvindt. Zowel voor wat betreft de handeling (‘ik-figuur’) <> (‘jij-figuur’) als voor wat de betekenis van de handelingen beteft (uitwuiven = afscheid nemen <> opendoen = hereniging) spiegelen ze elkaar omgekeerd. Contrast > structuur.

Regel twee bestaat uit zeven woorden en regel vijf uit acht woorden. Het verschil wordt veroorzaakt door het woord die, dat een verwijswoord is naar deur. Dat is een verwijzing naar het vrijelijk kunnen gaan en komen, de bewegingsvrijheid van het object. Zo kunnen we het verschil van de twee woorden verklaren (zie ook vergelijking: ‘weer eens’ <> ‘weer-keert).

Vraag: zou het beter zijn geweest om de twee regels qua positie exact spiegelen? Dus zo:

r.2 uit de eerste strofe:           vanachter de tralies zal ik je uitwuiven

r.5 uit de tweede strofe:         door de deur die altijd zelf je opendoet

Bij regel 2 zou het grammaticaal geen groot probleem zijn. Bij regel 5 (syntaxis) wel. Door deze opstelling van de regels is wel het parrallelisme te zien, de overeenkomst en het contrast die mede de structuur en de inhoud bepalen

  1. Vergelijking zin 3 (strofe 1) en zin 6 (strofe 2)

r.3 uit de eerste strofe:        en verblind zien dat de zon ondergaat.

r6 uit de tweede strofe:       ruik ik zonneklaar gelijk een hond haar.

verblind’ in r. 3. <> zonneklaar in r. 6. ‘Verblind’ betekent letterlijk en/of figuurlijk niet kunnen zien doordat de zon die bezig is onder te gaan schijnt in de ogen van het lyrisch subject of juist heel erg goed kunnen zien omdat er fel licht schijnt vanaf een object. ‘Zonneklaar’ betekent letterlijk en/of figuurlijk niet kunnen zien omdat de zon (helemaal) klaar is,  de zon helemaal niet klaar (helder) is, de zon helemaal is opgegaan, de zon helemaal is ondergegaan. ‘Verblind’ geeft het psychisch perspectief aan van het lyrisch subject. Zonneklaar geeft eveneens het psychisch perspectief aan van het lyrisch subject. ‘Verblind’ is paradoxaal, want door de felle zonnestralen kun je heel goed zien > inzicht hebben, maar tegelijkertijd kun je niets zien en het zal bovendien vlug donker worden omdat de zon is ondergegaan, dus weg is. ‘Zonneklaar’ is eveneens paradoxaal, want zonneklaar betekent dat je zo goed kunt zien doordat de zon zo klaar schijnt > inzicht hebben, terwijl als de zon klaar is, weg is, het donker is. ‘Verblind’ (niet kunnen zien) <> ‘zonneklaar’ (goed kunnen zien) vormen een contrast met elkaar. Ze zijn overeenkomstig aan elkaar omdat ze beiden een tegenstelling zijn, een schijnbare tegenstelling en verder dat ze in wezen hetzelfde zeggen, bijna synoniemen van elkaar zijn, elkaar spiegelen, maar dan in omgekeerde richting dus tegelijkertijd volstrekt tegengesteld zijn aan elkaar als aparte woorden.

zien’ in r. 3  <> ‘ruik’ in r. 6. ‘Zien’ kun je niet als de zon in je ogen schijnt (in combinatie met verblind > verblind zien is in letterlijke zin onmogelijk). Er is sprake van een tegenstelling die eigenlijk een paradox is, als zien een substituut is voor inzicht krijgen. ‘Ruik’ vormt met zonneklaar een tegenstelling, omdat het niet om letterlijk ruiken gaat, maar om inzicht krijgen (‘zien’). Er is bovendien sprake van een tegenstelling, die tegelijkertijd een paradox is. Je kunt niets zien (= ruiken) als de zon klaar is of weg is. Maar omdat zonneklaar in letterlijke zin betekent dat je juist heel helder kunt zien (= ruiken) is er sprake van een schijnbare tegenstelling. ‘Ruik’ vervangt ‘zien’ dus volledig. (zie ik zonneklaar een hond haar) . overeenkomst, spiegeling. Ruik en zien > synesthesie.

dat de zon ondergaat’ in r. 3. <> ‘gelijk een hond haar’. ‘Dat de zon ondergaat’ betekent dat het licht weggaat, dat de geliefde (de relatie) weggaat, afgaat, uitgaat of ten onder gaat, wegkwijnt en tenslotte verdwijnt (doodgaat), dat misère op komst is. ‘Gelijk een hond haar’ betekent dat ik onraad ruik, gevaar. Welk gevaar: dat de relatie, of de ‘jij-figuur’ kapotgaat, ten ondergaat aan ‘haar’, hetgeen gelijk staat met het ondergaan van de zon. Vooral in combinatie met zonneklaar is het ruiken van haar een voorbode van ondergang. Deze driehoek weeft een hecht verband. De twee zinnen betekenen hetzelfde. Maar in regel zes is

De dreiging van naderend onheil groter. Niet alleen omdat de zon klaar is (is ondergegaan, op is), maar door het verband met ‘haar’.

Vraag: zou het beter zijn geweest om de twee regels qua positie exact spiegelen? Dus zo:

r.3 uit de eerste strofe:        (en) zie (n) ik verblind dat de zon ondergaat.

r6 uit de tweede strofe:       ruik ik zonneklaar gelijk een hond haar.

In principe wel. In regel 3 zouden de veranderingen leiden tot de volgende zin: Wanneer je straks weer eens weggaat zal ik je uitwuiven vanachter de tralies en zie (ik) verblind dat de zon ondergaat. Het hele gedicht zou er als volgt uitzien:

Uitgang / Afgang / Ex it

Straks wanneer je weer eens weggaat

vanachter de tralies zal ik je uitwuiven

en zie ik verblind dat de zon ondergaat.

Later als je weerkeert of thuis arriveert

door de deur die altijd zelf je opendoet

ruik ik zonneklaar gelijk een hond haar.

Alleen regel 5 is grammaticaal (syntaxis) fout. Met een minimale modificatie, zou er geen probleem zijn en is de parallelle constructie van de strofen goed traceerbaar. Zo:

Uitgang / Afgang / Ex it

Straks wanneer je weer eens weggaat

vanachter de tralies zal ik je uitwuiven

en zie ik verblind dat de zon ondergaat.

Later als je weerkeert of thuis arriveert

door de deur die je altijd zelf opendoet

ruik ik zonneklaar gelijk een hond haar.

Dit zou ook kunnen:

Uitgang / Afgang / Ex it

Straks wanneer je weer eens weggaat

zal vanachter de tralies ik je uitwuiven

en zie ik verblind dat de zon ondergaat.

Later als je weerkeert of thuis arriveert

altijd door de deur die je zelf opendoet

ruik ik zonneklaar gelijk een hond haar.

Vorm

– Regel drie en regel zes kunnen allebei als een conclusie (van respectievelijk regel 1,2 en regel 4,5) of een zekerheid worden beschouwd. Weliswaar een zekerheid, helderheid, duidelijkheid die paradoxaal genoeg pijn, angst en onzekerheid met zich meebrengen. De pijn en angst voor kou, duisternis en ‘haar’. De zon gaat onder is een markering van het einde (van de dag) waarvoor de zon ook staat. Het ‘haar’ duidt telkens bij de terugkeer van het object het onraad aan (omgekeerde spiegeling). Het kwaad dat buiten is, wordt gezien door het subject in de vorm van het ondergaan van de zon, wanneer het object weggaat (uitwuiven). Anders zou het ondergaan van de zon het subject niet opvallen. Met het opendoen van de deur door het object, komt de geur van ‘haar’ binnen. Met andere woorden: door toedoen van het object merkt het subject dat er onheil op komst is of dat het einde van iets nadert en eveneens door toedoen van het object dat er inderdaad reden is te geloven in het begin van ellende (‘haar’ = varkensziekte’; links; andere vrouw ). Dat de onrust van de buitenwereld de binnenwereld van het subject letterlijk ( = in het vertrek = binnen)  en figuurlijk ( = in het hoofd) verstoort, is te wijten aan het object. Tussen zon ( = licht = vreugde) en ‘haar’ ( = varkensziekte = ellende = duisternis) is er een tegenstelling. Het weggaan van de zon samen met het object staat in tegenstelling tot het arriveren van ‘haar’ samen met het object De zon verdwijnt uit het zicht (verblind, zonneklaar) en ‘haar’ wordt naar binnen gebracht. Niet genoeg al dat de zon verdwijnt als het object weggaat, maar als het object terugkomt is de zon dus weg en neemt hij/zij ook nog ‘haar’ mee.

-Het woord ‘haar’ is heel belangrijk in dit gedicht. Het rijmt op zonneklaar en dat voert terug naar de zon die ondergaat.  De alliteratie tussen hond en haar (bindmiddel: structuur) duiden op een sterk verband tussen de woorden.

-Er is sprake van een typische middag en ‘later’ van een typische avond. Ook dit gegeven komt de strucctuur ten goede, strofe één en twee horen bij elkaar. Zijn het subject en het object dus types? Kunnen we daar de idee van dit gedicht aan herleiden tot een algemeen (universeel) fenomeen?

-Sterke symboolwerking tussen de eerste strofe en de tweede. Symbolen die paradoxaal naar elkaar verwijzen door contrasten, tegenstellingen of gelijke betekenissen, overeenkomsten, spiegeling en synesthesie vormen een onverbrekelijk geheel.

Gebruikte stijlfiguren

  1. Chiasme (kruisstelling): jij gaat weg – ik (blijf) achter de tralies;
  2. Ironie/sarcasme: uitwuiven in plaats van met woede/angst zien vertrekken
  3. Hyperbool (overdrijving): tralies is een sterke overdrijving als gewoon thuis wordt bedoeld.
  4. Paradox (schijnbare tegenstelling): verblind zien;
  5. Tautologie: in één zin twee keer bijna hetzelfde uitdrukken: terugkeert – thuis arriveert
  6. Paradox (schijnbare tegenstelling ook bij figuurlijk gebruik): zonneklaar, maar het is nacht
  7. Antithese (tegenstelling:) verblind zien
  8. Distanzstellung (plaatsing op afstand): ruik ik (zonneklaar gelijk een hond) haar
  9. Eufemisme: verzachting: ‘haar’ = slet, hoer, seks, varkensziekte, homo; ondergaan = kapotgaan, sterven;
  10. Allusie toespeling: ik ruik haar= je komt van een plek waar je niet had mogen zijn

11 Synesthesie: verwisselen van zintuiglijke gewaarwording > zonneklaar zien, niet ruiken

13 Vergelijking met als (= gelijk): ruik ik gelijk een hond

  1. Pars pro toto (een deel voor het geheel): als haar (hoofd, schaam, lichaams)haar betekent (van een vrouw), of een kleinigheid dat het subject informatie geeft over een situatie (ik ruik drank, ik bedoel dat ik weet dat je bent gaan boemelen)
  2. Woordspeling: zonneklaar betekent helder. Woordspeling: de zon is op, de zon is klaar; het is donker; de zon is klaar, de zon is klaargekomen, de zon heeft een orgasme (letterlijk/figuurlijk) gehad.

Metafoor (zinnebeeld)

  1. Tralies = gevangenis; gevangenschap;
  2. haar = slet, hoer, varkensziekte, homofiel, linkse beweging, rood
  3. Hond: indien niet letterlijk een hond wordt bedoeld
  4. Haar: indien niet letterlijk een vrouwelijke persoon, (hoofd)haar of een varkensziekte wordt bedoeld. Dan staat hond voor een letterlijke hond en ruik voor letterlijk ruiken.

De gebruikte structuurmiddelen zijn:

Tijd: bijvoorbeeld: wanneer, straks, weer eens, later, weerkeert, altijd

Rijm: wanneer, weer, weerkeert, arriveert, weggaat, ondergaat

Ruimte: tralies, binnen, buiten<> thuis, buiten, binnen

Contrast: weggaat<>arriveert

Overeenkomst: verblind<> zonneklaar ; zien <>ruik (=zie)

Strofe/Terzine: elke strofe heeft drie regels

Regellengte: min of meer gelijke regellengte

Typisch tijdsverloop middag <> Typisch tijdsverloop avond

Lyrisch subject <> object: eerste strofe ik <> jij en tweede strofe ook ik<>jij

Psychisch perspectief: ik, jij, de relatie gaat kapot (zowel eerste/tweede strofe)

Fysisch perspectief: ‘thuis’ achter tralies (jij gadeslaan); thuis dichtbij een deur (jij gadeslaan).

-Opmerkelijk is de tegenstelling tussen realiteit en werkelijkheid die dit gedicht domineert. Geen wonder dat het druipt van de tegenstellingen:

  1. achterblijven subject <> weggaan object
  2. Gevangenschap subject <> vrijheid object;
  3. Binnen subject <> buiten object;
  4. verdriet, angst subject <> onbezorgdheid object
  5. in het relatieve oosten (dichterbij de plek waar de zon opkomt, thuis achterblijven) subject <> zon tegemoet gaan (naar het westen) object;
  6. onzekerheid subject (als je weerkeert) <> zekerheid object weet of hij wel/ niet terugkeert;
  7. zekerheid subject (de ‘je-figuur’ gaat weg) <> onzekerheid: subject (komt de ‘je-figuur’ wel terug?). Dit is een paradox. Door de zekerheid dat het object weggaat, ontstaat elke keer een gevoel van onzekerheid bij het subject: zal het object ook deze keer terugkeren? De zekerheid dat het object weggaat (negatief) wordt door de telkens terugkerende onzekerheid of het object wel terug zal keren dubbel negatief.
  8. zekerheid subject <> onzekerheid subject > als je terugkeert dan heb ik de zekerheid dat ik ‘haar’ zal ruiken en dat schept onzekerheid voor het voortbestaan van onze relatie. Deze zekerheid is eveneens een schijnzekerheid. Dus het is in wezen een schijntegenstelling en eveneens een paradox, want zij bergt onzekerheid in zich.
  9. wachten subject <> ‘s nachts thuis aankomen object;

10.passiviteit subject <> activiteit object

11.afhankelijkheid subject (ondergeschiktheid) <> onafhankelijkheid object (autonomie, zelfbeschikking)

  1. waarnemer subject <> degene die wordt waargenomen object;
  2. inzicht subject (‘zonneklaar’; ex it) <> onwetendheid object. (misschien schijnbare, gespeelde onwetendheid). Ook vanuit het perspectief van het object bestaat er waarschijnlijk onzekerheid erover of het subject weet dat de zon aan het ondergaan is en of het subject bij binnenkomst van het object ‘haar’ ruikt;

14 (stille) smeekbede subject <> dreiging object (gaat en komt naar believen);

  1. subject in eenzaamheid <> object in gezelschap van ‘haar’;
  2. subject perspectiefloos (afhankelijk) <> object toekomstperspectief (onafhankelijk)

Vragen:

Waarom is gekozen voor wanneer in plaats van als in regel1.?

Waarrom is voor ‘vanachter de tralies’ in plaats van: ‘vanachter de ramen’ gekozen?

Waarom is dit vaststellen van woorden en woordgroepenen die de tijd en de ruimte in dit gedicht bepalen belangrijk?

Tijd: Wanneer,  straks, weer, eens (regel 1), zal (regel 2), de zon ondergaat (regel 3) later (regel 4)altijd (regel 5) zonneklaar, gelijk = direct, onmiddellijk, meteen, op hetzelfde moment (regel 6). Twaalf woorden die een tijdsaanduiding behelzen.

Ruimte: weg (regel 1), vanachter, tralies (regel 2), de zon ondergaat = buiten; thuis  (regel 3), deur (regel 4), zonneklaar = ergens waar het donker is, binnen (regel 6 )haar = een gesuggereerde plek / situatie ergens waar de jij naar toe gaat en die vrijheid symboliseert (regel 6).

Negen woorden die een ruimteaanduiding behelzen.

Totaal 21 woorden voor tijds- en ruimteaanduidingen van de 45. Zonder de titel telt het gedicht 42 woorden. Dus precies de helft. Dit geeft eveneens aan hoe belangrijk tijd en ruimte in dit gedicht zijn.

Opmerkelijk is dat de regel ‘de zon ondergaat’: een tijdsaanduiding is (zes uur, toekomst) tevens een plaatsaanduiding is (buiten, aan de horizon, de toekomst, ergens waar de zon nog schijnt) en tevens een zinnebeeld is van het teloor gaan van de verhouding. Dus: een zin die erg structureert.

Waarom moet ‘haar’ liever niet worden vervangen door een ander woord? Bijvoorbeeld: drank, vrouw, ontrouw, hoer, slet, die ander, nood, ellende?

Wat kan de regel 6:  ‘ruik ik zonneklaar gelijk een hond haar’ allemaal betekenen?

  1. ruik ik zonneklaar direct een hond: haar (zij, die ander, die vrouw is een hond).
  2. ruik ik zonneklaar alsof ik een hond ben haar. (alsof ik een hond ben, ruik ik die vrouw)
  3. ruik ik zonneklaar direct een hond, haar. (het object is een hond > ruik ik direct een hond, varkensziekte; ruik ik zonneklaar gelijk een hond, stuk ellende, ruik ik direct een hond, drankschuit.)
  4. ruik ik zonneklaar net als die andere hond haar(zij en ik zijn beiden honden)
  5. ruik ik zonneklaar alsof ik even minderwaardig als een hond ben haar (dus niet alleen omdat ik zo goed kan ruiken).
  6. ruik ik zonneklaar alsof ik net als jij een hond ben haar.
  7. Tip: vervang ‘haar’ bijvoorbeeld door: parfum, odeur; meid; een vrouw; seks; een varkensziekte; een homofiel, een ander

Conclusie/interpretatie

In beide strofen wordt vooruitgelopen in de tijd en wordt een angstige toekomstvoorspelling gedaan aan de hand van twee dingen die de jij doet (weggaan – binnenstappen). Het is dus een doemscenario, waarbij de tijd (verhaalheden, verhaalverleden, verhaaltoekomst) een rol spelen. ‘Tijd’ is buitengewoon cruciaal in dit gedicht. Alleen niet de letterlijke tijd (vier uur), maar de tijd die wordt gedefinieerd aan de hand van dingen die het object doet, deed en zal blijven doen in het hier (vorm van tijd die ook ruimte vertegenwoordigt) en nu (= verhaalheden) waardoor de toekomst (van de relatie) negatief wordt beïnvloed. De tijd is een uitgesproken bindende factor. Tijd en ruimte zijn structuurelementen en vertegenwoordigen in beide strofen de angst dat de relatie bezig is kapot te gaan omdat het object de zon achterna reist/gaat en naar een ‘haar’ toegaat op een plek waar de zon nog schijnt. Ook het woord ‘haar’ vertegenwoordigt niet slechts onheil, maar tevens een niet gedefinieerde plek, situatie, persoon ergens buiten. Het subject bevindt zich in een huis (thuis arriveert) en nog steeds in datzelfde huis (tweede strofe) als het object thuiskomt en heeft daar gewacht als in gevangenschap. Voor de persoon die terugkomt kan datzelfde huis nog een thuis betekenen. Ook als die andere persoon terugkeert, komt de zon niet terug (zonneklaar) maar neemt die telkens de geur mee van onrust, onheil (‘haar’). Als het object nu weggestuurd zou worden, is die ruimte dus te vergelijken met een donkere, kille plek (een kerker?). Bij een “ex it’ blijft de ander in de kou achter.

Voor de persoon die weggaat is die ruimte eventueel wel een plek waar je niet alleen naar weerkeert, maar waar hij zich heel vanzelfsprekend thuis voelt en waar er mogelijkheden voor hem overblijven er weg te gaan en de deur naar eigen goed dunken open te doen en weer binnen te stappen. Vandaar misschien dat die ‘je-figuur’ er steeds terugkeert.

Aan de hand van een toekomstverwachting en een verhaalverleden wordt tijd  gecreëerd. Door het moment waarop iets plaatsvindt en in het verhaalverleden plaatsvond te verbinden aan de toekomst wordt geanticipeerd op wat komen gaat. Tijd in de toekomst wordt vastgesteld door de woorden: ‘wanneer’, ‘straks’, ‘zal’, ‘later’ en ‘dat de zon ondergaat’. Ik begrijp door de ondergaande zon dat die straks helemaal onder zal zijn, achter de horizon verdwenen zal zijn. Ook in figuurlijk zin speelt tijd dus een rol: tijden van rampspoed naderen. Emotioneel gezien (angst) speelt tijd een belangrijke rol: de relatie is in het nu bezig kapot te gaan, heeft geen toekomst meer, omdat ‘jij’ in het verleden reeds wegging.

Frappant is daarom dat dit alles alleen gebeurt in het hoofd van het subject. Het afwezig zijn, kan dus figuurlijk afwezig zijn betekenen.

Ook opmerkelijk is dat het lyrisch subject weliswaar een subject is, maar een waarnemend (passief) subject dat niet deelneemt aan het gebeuren. Bij dat lyrische ik horen drie werkwoordelijke gezegdes waarvan maar één een handeling uitdrukt: 1. ‘zal ik je uitwuiven’. En zelfs dat uitwuiven is slechts een reactie op het vertrek van die ander. In: 2. ‘(ik zal) verblind zien’ en in: 3. ‘ruik ik’ is er sprake van zintuiglijke waarnemingen, niet van actie (anders dan psychische). De ik doet niets. Het overkomt het lyrisch subject allemaal, zo schijnt het. De werkwoordelijke gezegdes die horen bij de ‘je-figuur’ zijn: 1.weggaat; 2. weerkeert; 3. arriveert; 4. opendoet en die geven alle vier autonome handelingen aan, die geenszins reacties zijn op iets wat het lyrisch subject doet.

Vanuit het psychisch perspectief van het lyrisch subject kunnen we dan ook stellen dat die de verhouding (situatie) ervaart vanuit een gevoel van (geestelijke) gevangenschap, verlamd zijn, niet kunnen handelen, onderdanigheid terwijl de ander vrij en blij is te gaan, staan, doen wat hij wil. Door het handelen van de jij-figuur ondergaat het lyrische ik een heleboel. Het lijkt ook alsof, vanaf ‘de jij-figuur’ weg was, er niets is gebeurd, de ik heeft niets anders uitgevoerd dan wachten. De machtsverhouding is duidelijk, ondanks de stille, onuitgesproken dreiging van het ‘ex it’ in de titel. Het lyrisch subject kijkt met lede ogen toe hoe de relatie langzaam stuk gaat en schijnt er niets aan te kunnen of willen doen. Gevangenschap: van welke aard? Gevangen uit liefde, geldgebrek, kinderen, angst, gewoonte? Of zal het lyrisch subject rebelleren? Dat hangt grotendeels af van datgene waar haar voor staat. Vooralsnog is er sprake van een omgekeerd rollenpatroon. Het subject gedraagt zich als een lijdend voorwerp, een object.

In zijn algemeenheid kan het om elke relatie gaan die bezig is te breken. Hetgeen zowel gebeurt door het handelen van de ene partij (weggaan kan ook betekenen er niet zijn voor de ander) en door het passieve (weerloze?) afwachten/ wachten van het ‘lyrische ik’ die waarschijnlijk de breuk met verdriet en angst ziet aankomen, maar niet bij ‘machte’ is het proces te keren of te stoppen. Dat kunnen allerlei relaties zijn als het gedicht wordt veralgemeniseerd. Bijvoorbeeld: het lyrisch subject is een ouder die machteloos staat tegenover een drugsverslaafd, liefdeloos of nonchalant kind; of omgekeerd een kind dat wordt veronachtzaamd door een ouder; broers en zussen waarbij door karakterverschillen de ik-figuur in de kou blijft staan; vrienden/vriendinnen tegenover elkaar en natuurlijk mensen tegenover hun levenspartners. Als het om vrouwen tegenover hun mannelijke partners gaat, kun je de gevolgtrekking maken dat ondanks de feministische golf die de vrouwenemancipatie tot gevolg had, vrouwen om allerlei redenen zich meer gebonden voelen ‘binnen’ zo’n relatie dan mannen die het makkelijker ‘buiten’ gaan zoeken en vinden. Een beetje vergezochte (psychologische), maar niet onmogelijke interpretatie zou kunnen zijn dat het lyrisch subject (ik) een splitsing van zichzelf ziet als een object (jij) en nadenkt over een bepaalde gewoonte, zwakke plek waar hij geen macht heeft over zichzelf. Een volstrekt andere visie krijg je als ‘haar’ wordt vervangen door het woord dementie. In dat geval zou je het ondergaan van de zon als een metafoor kunnen beschouwen waarbij de zon verschillende betekenissen kan hebben zoals het licht verliezen in de hersenen. De plak zou dan ‘haar’ zijn. Haar is dan gebruikt als metafoor. Vanuit het perspectief van een oudere vrouw bekeken, zou de zon staan voor de man die ze liefhad, haar zon, haar leven, haar licht verdwijnt. Ze ziet dat hij langzaam teloorgaat. Haar hoeft dan toch niet eens letterlijk een metafoor voor dementie te zijn. Haar kan ook kleinigheid betekenen zoals in de uitdrukkingen: een haar in de boter zoeken of het scheelde een haar(tje). Kleinigheden, telkens een kleinigheid zijn de signalen/het signaal dat het fout gaat, dat het nacht wordt in het hoofd van het object en mede daardoor in de relatie en het leven van beiden.  De zon zien ondergaan/zonneklaar: ‘ik merk dat langzaam het licht in je hoofd verdwijnt, dat het straks nacht wordt in je hoofd.’  De tralies staan dan voor het machteloze moeten toekijken en uitwuiven en het ‘nakijken hebben’ van het subject. Wordt ‘haar’ niet door dementie vervangen maar door varkensziekte ( zoals in haar in de keel hebben) dan hoeft de duiding niet onaangenaam bedoeld te zijn. Het gaat er vooral om dat de ander niet meer tot ‘communicatie’ in staat is, greep verliest op de werkelijkheid en zijn menselijke waardigheid verliest. Bij deze wijze van interpreteren verliest dus niet het subject het verstand en is het psychisch perspectief juist wel betrouwbaar, hoe zeer alle tekens ook wijzen op een onwaarachtige visie van het subject en is er geen handelingsonbekwaamheid maar van onmacht om de ander bij te staan. De regel: door de deur die je altijd zelf opendoet, zou kunnen inhouden: omdat je af en toe iets zegt of doet, merk ik dat je terug bent in het verhaalheden. Maar wat je zegt, alarmeert me weer. Direct begrijp ik hoe ver je heen bent geweest en hoe diep, want je neemt de ‘geur’ (haar is dan het symptoom) van die ziekte mee.  Hoe zou dan de titel in overeenstemming gebracht kunnen worden met deze uitleg? Uitgang betekent dan dat de man weggaat (absent is; de werkelijkheid verlaat): hij gaat uit (verlaat het verhaalheden), hij is afwezig, en het subject ziet dat hij langzaam afgaat (teloor gaat, het toneel verlaat). En het subject besluit: er valt niets aan te doen, laat hem maar los: ex it; of: ‘oké, hij is nu echt weg.’  Natuurlijk kan  het ook een vrouw zijn die langzaam kinds wordt. Wat daarom zeker niet zou mogen, is achter de titel een uitroepteken plaatsen of de schuine streepjes weglaten of de hoofdletters vervangen. Het zijn afgesloten gehelen die eventueel alle drie hetzelfde betekenen (weggaan) of die een oorzaak gevolg weergeven of allebei. Let ook op de nuanceverschillen als ‘haar’ zou staan voor letterlijke/figuurlijke ‘drift’. Dan zou de titel wel een uitroepteken kunnen krijgen. Ook dan zou het psychisch perspectief (de visie) van het subject correct zijn. In dat geval zou er eveneens onmacht de teneur zijn, maar dan wel vermengd met meer angst. Bij dementie zullen angst, medelijden en wanhoop een rol spelen. Bij drift zal angst samengaan met onderdrukte woede en angst voor het vege lijf. Het subject denkt misschien: ’Als ik mijn mond opendoe, takelt hij me af.’ Of: ‘Mijn vader is weg en de incestpleger komt binnen.’ Nog meer specifieke invullingen van het thema waar een argeloze lezer, vooral als die zich zou blindstaren op het woord haar (als vrouwelijke persoon), nooit op zou komen zijn: een oude man die zijn jonge vrouw ziet weggaan; een hond die zijn baas ziet vertrekken en met zijn pootjes op het raamkozijn staat; een kind in de box (in de crèche) dat een ouder ziet weggaan en dat zich gevoelsmatig afwendt (Je laat me telkens alleen). Haar zou eveneens voor drukte kunnen staan of bij een scheiding van de ouders de vriendin ( = vrouwelijke persoon) van de vader.  Een hond in een asiel en een ‘je-figuur’ die telkens iemand anders is die hem niet meeneemt. Haar staat dan voor pech.  Of een dierenverzorger die elke dag naar huis vertrekt. Of een kind tegenover een ouder of omgekeerd die een psychische ziekte heeft. Je kunt ook aan kolonialisme en postkolonialisme denken. Het wemelt van de toepassingsmogelijkheden.

Hieruit blijkt dat in zowat elk gedicht hoe makkelijk het ook mag lijken, een algemeen ‘idee’ huist, een waarheid die in nevelen gehuld is, waar je liever eerst naar moet zoeken voordat eventueel het specifieke kan worden geduid omdat daarmee niet alleen de lezer en de auteur, maar ook het gedicht (of verhaal) tekort worden gedaan. Soms valt het specifieke niet uit het gedicht te duiden. De universele waarheid, werkelijkheid die het weerspiegelt is immers veel belangrijker en zal de band moeten vormen tussen de schrijver en de lezer. Die dient om het identificatieproces te bewerkstelligen. Biografische gegevens heb je meestal niet nodig om aan de idee te komen om met literatuur bezig te zijn. Een gedicht is geen artikel in een boulevardblad of een roddelrubriek in een tijdschrift. De dichter schept het omdat hij individuele ervaringen omtovert tot universele. En een ‘ik’ gedicht kan heel goed voor iedereen bestemd zijn en hoeft niet per se uitsluitend te gaan over de auteur.

Veel gedichten hebben een woord, woorden, een zin, of een regel die duidelijkheid verschaft/verschaffen over de algemene ‘idee’. Je zou in dit gedicht kunnen aannemen dat de algemene idee in dit geval is: machteloos toe moeten zien hoe een relatie kapotgaat, eventueel door ‘ziekte’ van  één van de partijen of alles wat als zodanig wordt ervaren. Het woord dat je moet kennen om in specifieke gevallen dit gedicht volledig te duiden (bijvoorbeeld of het psychisch perspectief betrouwbaar is of niet en welke metaforen zijn gebruikt enzovoorts) is ‘haar’.

Tenslotte gaat het om macht en machteloosheid. Macht hoeft niet alleen de macht te zijn die je op een ander uitoefent of de invloed die een ander op je heeft. Mensen kunnen ook de macht over zichzelf verliezen. In ieder geval zal de liefde eronder lijden. De ander kan of wil niet meer liefhebben, hetgeen vaak hetzelfde resultaat tot gevolg heeft. Het hoeft dus geen repressieve machtsverhouding te zijn, maar macht bepaald door andere factoren zoals angst, liefde, gewoonte, conventies. De macht wordt frappant genoeg niet door het subject uitgeoefend. Maar door externe, statische factoren. Misschien door het object, maar dan subtiel door te doen wat hij wil. Van de andere kant is het subject niet werkelijk gevangen en laat  die het maar gebeuren (uitwuiven). Redenen waarom het subject, niet handelend optreedt, vallen buiten deze tekst. Ik heb in dit verband wel een mooie spreuk gelezen: ‘The one who loves the least controls the relationship.’

 

  1. Korte uitleg van elk gedicht in de bundel ‘Exit’

1.De ‘ik-figuur’ vreest dat een relatie kapot gaat 2.en laat alle trots varen 3.ze bluft, want ze zit gevoelsmatig vast aan de persoon die de belangrijkste ‘kaarten’ in handen heeft 4.dus neemt de ‘ik-figuur’ in psychisch opzicht afscheid van het jonge meisje dat zij ooit was door een boegbeeld – een jongeman die van ‘dat meisje’ hield – te dumpen 5. Met als gevolg een zware depressie: nacht na nacht  gekruisigd onder de dekens <> ter dood veroordeeld onder de dekens blijven liggen omdat ze bij die scheiding een wezenlijk deel van zichzelf afstoot 6. en contemplatie op wat er misging 7. en op de manier waarop is geprobeerd de relatie te redden 8. begrijpen wat de eerste momenten van inzicht en rebellie waren 9. in de daaropvolgende periode pretendeert de ik vrolijk te zijn, maar is dat niet 10. door het vrolijk doen, komt er even wat verlichting (de jonge dag glimlacht uit alle macht), maar de stilte ( tweelingzus van de jonge dag = stilte = rust, harmonie) wordt verbroken (als men ergens woedend deuren toetrekt) 11. door dat incident wordt de ‘ik-figuur’ zich bewust ervan dat ze zou worden opgehangen aan een lange waslijn. Dat wil zeggen een lijn van was (= kaars) of een lijn waaraan wasgoed hangt (= waslijn) of door ‘witgewassen’ te worden (o.v.t verleden tijd van het werkwoord wassen) of een lijn die leidt naar er was eens = doodgaan <> o.v.t verleden tijd van het werkwoord zijn). Metafoor: kaars <> ijsje; hand <> kandelaar; opgegeten worden door een warme tong <> dood gaan of kaars aansteken = kaars laten opgaan <> kaars laten doodgaan. 12. ontdekken dat de geliefde wederkerig vanaf het begin geen liefde voelde; 13.daarom wil de ‘ik-figuur’ met rust worden gelaten; 14. de ‘ik-figuur’ wordt bezocht, verzocht, verleid of wil haar bezoeker haar leiden, troosten, hulp bieden? (bezoeking/ verzoeking/verleiding <> leiding, hulp, troost) 15 de ‘ik-figuur’ wil niets te maken hebben met iemand die fel kan betogen en vliegenogen (= sterren) heeft en net zo warm en zacht is als een warme nacht (nacht = man = warm, duister, zacht = de nacht = een hanghond <> de nacht hangt tussen alle huizen en dingen, de duisternis). 16. de ‘ik-figuur’ wordt (opnieuw?) geconfronteerd met iemand die dingen zegt/doet die kwetsen 17. terwijl de persoon (= stem ) die de wond heeft geslagen tegelijkertijd de medicijn is voor die wond en de ‘ik-figuur’ graag zou terugvallen voor die roep (stem); 18. en overdenkt dat haar levenshouding was: niet vechten, in harmonie leven en van schoonheid en de natuur genieten en een rustpunt voor anderen zijn; 19. de hunkering naar die goede tijden ondanks alles wat minder goed was, doet de ‘ik-figuur’ haast ten onder gaan (uitglijden in al het zoets dat toch doorlekt) 20. de ‘ik-figuur’ wordt belasterd en gezien als een dood dier door scherprechters (aasgieren); 21. de ‘ik-figuur’ herinnert zich iets wat de reden van die laster zou kunnen zijn 22. de ‘ik-figuur’ herinnert zich dat haar kind seksueel is misbruikt 23. en dat zij daarover heeft gezwegen en ze belooft erover te schrijven om het goed te maken 24. door die herinnering beseft de ‘ik-figuur’ dat zij zelf naderhand paniekaanvallen krijgt omdat zij ten onder gaat aan het inzicht en toch kan zij (haar blikken hart niet op dodelijke wijze blijvend afsluiten of verslavend verdoven); 25 door bezinning realiseert zij zich dat de misbruiker van haar kind zijn imago – hoe mooi het ook mag lijken (kristal) – voor eeuwig heeft beschadigd en daarin eeuwig vastzit (harde gekristalliseerde kreukels) 26. Iemand wil haar verleiden met mooie praatjes (kleurclichés) maar het verleden is nog te zeer aanwezig en niet verwerkt (waar gister in de nesten zit; in barensnood verloren; elfenbankjes zijn paddenstoelen met mooie kleuren) 27. zij wordt als gescheiden vrouw ‘belaagt’ door een man (= de man) en voelt zich misbruikt als alleenstaande, gescheiden vrouw 28. haar kind komt de kamer binnen (= metafoor) en zij geeft aan dat zij zichzelf en de seksuele partner beschouwt als objecten en zeker niet als (vervanger voor) een vader en dat zij in deze situatie geen moederfiguur (voorbeeld) is; 29,30,31. het gevolg is dat de ‘ik-figuur’ niet kan genieten van seks en geen behoefte heeft aan ‘affectieve’ uitingen; 32. zij ontmoet iemand uit haar verleden (vandaag scheen gisteren) in een desolate, verwoeste omgeving (metafoor voor lichamelijk verval; verval van de relatie) en beseft door de ontmoeting dat zij (de vrouw van Lot) niet weende, maar versteende door vandaag (= elke nieuwe dag) vermomd in gisteren (het verleden); 33. na deze ontmoeting wordt de balans opgemaakt: alles mag verwoest zijn, het huis mag ontnomen zijn (door een Apocalyps verwoest zijn <> de vrouw van Lot <> Sodom en Gomorra) alles wat goed, mooi, kostbaar was (‘Fayalobi’ = vurige liefde), is in haar geheugen opgeslagen; 34 zij realiseert zich dat ze geen toverstokje had om de relatie te redden, maar dat ze zelf in haar eentje de draad kan oppakken en blij zijn (‘vrij en blij met mij’ opzettelijk gebruik van een cliché <> dat zeggen ‘gewone’ mensen) en na een periode van diepe eenzaamheid komt er humor en (zelf)spot terugkijkend op het verleden 35. een kind gaat scheiden en maakt door wat zij heeft meegemaakt. Dat doet weer even pijn 36. Een periode van weer genieten van het leven en van familiebanden breekt aan; 37. Even wordt de rust verstoord: zij krijgt een schokkend bericht te horen waar zij ook wel leedvermaak om heeft (dus van wie zal dat bericht zijn?) 38,39,40. 41, 42. rest nog de rommel op te ruimen zowel verstandelijk als emotioneel; alleen blijft een deel van haar (spook) rondrennen waardoor er toch een voortdurende replay is van het rammelende, hang- en sluitwerk en de luchtververser is ondertussen leeg. 43. zij slaagt er steeds vaker in ondanks de aangerichte schade (rente) niet in het verleden te blijven steken; 44. omdat zij in de herfst van haar leven spottend en met leedvermaak terugkijkt op alle sterren die uit (een) oud(e) hoofd(en) (is) zijn geschud 45.  Vooral omdat datgene wat voor alle verdriet in de plaats is gekomen, zegen is in de vorm van vruchtbaarheid (schrijven erover) en wijsheid <> het leed heeft pennenvruchten en de vrucht van wijsheid opgeleverd 46. Nu kan zij weer gaan dromen net als alle andere mensen op de wereld en zij vroeger;  47  met humor geeft ze aan (jonge) vrouwen de raad zich niet teveel te hechten aan het jonge-meisjes-ideaal en dat is het poetszindroom; 48 en te weten dat ze door hun aantrekkingskracht dingen (mensen, mannen) aantrekken die om andere redenen blijven aankleven dan omdat zijzelf of diegenen aantrekkelijk zijn; het gaat om wederzijdse, uiterlijke aantrekkingskracht; 49; de balans wordt voor het laatst  opgemaakt, verlies van (= de moord op; de dood van ) vertrouwen, vriendschap, liefde of diegenen die dat soort gevoelens opwekten (mijn beminden) en alles wat mooie herinneringen verwekt, moet worden vervangen door foetussen (= nieuw leven) al wil herinnering, die oude man (het kleinkind) niet zwijgen en weigert hij wie hem het leven gaven te begraven; 50. Toch geniet de ‘ik-figuur’ van de zeven orchideeën (sabbat <> zeven magere jaren en zeven vette jaren) dus van de welverdiende rust.

  1. Belangrijkste metafoor per gedicht

Per gedicht heb ik gewerkt met één (hoofd)metafoor die wordt uitgewerkt. Hieronder geef ik per gedicht aan om welke vergelijking of metafoor het gaat. Ik doe het zo: werkelijkheid <> beeld

1Uitgang/Afgang/Ex it: leven, vreugde, licht, relatie, geliefde <> zon

2.Solitair tamboer:  tamboereren = tamboeren <> tamboer

3.Blufpoker: gesprek <> kaartspelen

4.Boedelscheiding:  terugblik op het verleden <> zitten aan het water

5.Boedelvereffening: sombere dagen <> karikaturen van dagen die op nachten lijken en in het water vallen  (= mislukken)

6.Analyse van een slecht gedicht: relatie tussen man en vrouw <> poëzie

7.Trui: relatie beschermen tegen andere vrouwen <> breien van een trui

8.Geef acht: inzicht dat belemmerd wordt door gewoonte en angst <> vastzitten aan een versleten keurslijf met knopen

9.Upside down: depressie wegmoffelen <> bovenkant naar onderen keren

10.Verraderskus: de dageraad <> jonge maagd

11.IJskoud wit gewassen: het woord ‘was’ <> multi-interpretabel gebruikt. Bijvoorbeeld: 1. Was = bijenwas; 2. was = was van een kaars; 3. Was = was o.v.t van zijn; 4. was = wasgoed = kleding; 5. was <> gewassen o.v.t. van wassen (gewassen = voltooid deelwoord); 6. was <> kaars; 7. wassen beelden = beelden van was <> Madame Tussaud; 8. zie alle vergelijkingen met was in het woordenboek; 9. Was = boenmiddel; 10. Witwassen; 11. (slappe) was = geld (goed in de slappe was zitten); 12. was = groei; wasdom; 13. was = stijging van het water; aanzwelling; 14. was = gewas = 15. gestalte = 16. planten en vruchten = 17. onderstuk = 18. de wortel van een gewei.

12.Slangenbeet: trouwring <> slang

13.Als ik dood ben: totaal kapot <> dood

14.Kruispunt: moeilijke beslissing <> bezoeker (bezoeking <> hulp)

15.Warme nacht: warme nacht <> man

16.Koudvuur: vergelijking: stem <> koudvuur

17.Je stem: stem <> melasse in een ijskoude omgeving

18.Machteloos: Karakter/levenshouding <> natuur

19Amandelbitter: relatie <> orgeade

20.Zwarte toga’s blanke borsten: aasgieren <> scherprechters

21.Hemelpoort: metafoor: de mond van een kind = de hemel

22.Odeur: geen metafoor: het woord odeur wordt gesplitst en wordt O! deur.

23.Kibritiki: penis <> stok  (zie uitleg hieronder)

24.Ademlicht: het zich afsluiten voor inzicht <> onder water zijn

25.Kreukels van kristal: geschaad (mooi) imago <>kreukels van kristal

26.Elfenbankjes: chaotische situatie (in het verleden) <> bos (grond)

27.Babygebed: een man die zijn penis in de mond van een vrouw duwt en Jezus zegt <> een baby die een papfles in de mond wordt geduwd door een man die Jezus zegt

28.Slaap kindje, slaap: mensen <>objecten

29.Scarabee: seks = trip van een junk

30.Schoonheid: geen inzicht willen <> de zon laten stilstaan (Bijbelverhaal)

31.Solostriptease: seks met een vrouw <>  masturberen + fantasieën/gevoelens daarover

32.Noodlot: een ontmoeting met iemand uit het verleden <> een ontmoeting in rotsachtig gebied waaraan meren liggen en dat lijkt op Sodom na de Apocalyps

33.Onvervreemdbaar: kostbaar bezit dat materieel/immaterieel kan zijn <> huis

34.Toverspreuk: relatie in stand houden <> kunnen toveren

35.Kindergebed: geen vergelijking/geen metafoor

36.Snapshot Zanderij Eén: mooie dag <> goede momenten in het leven/familiebanden

  1. Voor en na: metafoor: (ouderwetse) telefoonhoorn <> koe

38.Stilte: personificatie: stilte <> vrouw

  1. Luchtvlucht: personificatie: stilte <> vrouw

40.Zonlicht: zonlicht <> vreugde levenslust

41.Uitspoken:  verstandelijke terugblik in het verleden <> naar huizen teruggaan waar de ‘ik-figuur’ heeft gewoond

42.Uit(ge)sproken: gevoelsmatige terugblik op het verleden <> naar sprookjespaleizen teruggaan.

43.Rente: denken aan het verleden en de geleden schade inventariseren <> reis maken.

44.Leeftijd: inzicht door leeftijd <> het loslaten van bladeren in de herfst

45.Handelaar: God/natuur, leven, vreugde/verdriet <> water in allerlei vormen

46.Dromenstof: alles waarvan mensen dromen <> stof met verschillende motieven

47.Poetszindroom: vrouwen die poetsen als een manier zien om mannen aan de haak te slaan en te houden <> symptomen van een ziekte

48.Kracht: alleenstaande vrouw ( bij uitbreiding mens) <> magneet

49.Kringloop: personificatie van liefde, vriendschap, vertrouwen <> lijken (dode mensen)

50.Hangende tuin: rust en schoonheid na verdriet <> orchideeën die hangen boven lijken

III. Korte uitleg en ouderwetse ontleding van enkele zinnen uit ‘Exit

Sommige zinnen heb ik een beetje anders gezegd hieronder en daarvan heb ik een paar gedeeltelijk op de ouderwetse manier ontleed. Of ik heb aan de hand van een zin die een andere betekenis heeft, laten zien wat een zin  zou kunnen betekenen.

1.Uitgang/Afgang/Ex it: Wanneer je straks weer eens weggaat; Je = onderwerp; weggaat = persoonsvorm/werkwoordelijk gezegde; wanneer/straks= bijwoordelijke bepaling van tijd. 2.Solitair tamboer: Weer draag ik zieltogend arme drommels (= Weer draag ik halfdood mijn arme honden); ik = onderwerp; draag = persoonsvorm/werkwoordelijk gezegde; arme drommels = lijdend voorwerp; weer= bijwoordelijke bepaling van tijd; zieltogend= bijwoordelijke bepaling van hoedanigheid. 3.Blufpoker: Jij hebt de ruiten en koningen in handen (Jij hebt de belangrijke kaarten in handen.) Jij = onderwerp; hebt= persoonsvorm /werkwoordelijk gezegde (hebt = geen hulpwerkwoord van tijd = zelfstandig gebruikt); de ruiten en koningen = lijdend voorwerp. 4.Boedelscheiding: Vlug kruipt een boegbeeld tussen ons in. Een boegbeeld= onderwerp; kruipt= persoonsvorm/werkwoordelijk gezegde; tussen ons in= bijwoordelijke bepaling van plaats; vlug = bijwoordelijke bepaling. 5. Boedelvereffening: De zon behoort nu toch te ontwaken? (Het zou ondertussen toch dag moeten worden?) De zon = onderwerp; behoort  = persoonsvorm; behoort te ontwaken = werkwoordelijk gezegde; nu = bijwoordelijke bepaling van tijd. 6.Analyse van een slecht gedicht: ‘Wie heeft en wanneer is ons thema verjaagd?’ (Wie heeft dat wat wij belangrijk vinden/datgene waar het bij ons om ging, onbelangrijk verklaard en wanneer is dat gebeurd?). 7.Trui: Voor hij vogelvrij blindelings wegvloog, toerde ik elastisch door de brij heen. (Voor hij blindelings en vlug de deur uitliep, snelde ik hem soepel/flexibel achterna dwars door de troep heen = dwars door mijn eigen gepraat heen <> of andere opties). 8.Geef acht: Ook de knopen wilden losbandigheid beletten (Ook de knopen wilden voorkomen los {van het kledingstuk} te geraken). 9.Upside down: Van under dog en deep down voer ik full force naar deep blue sea (Vanuit een nederige positie/ Vanuit een positie waarin ik onder een hond lag en ik diep down was {ver onder de hond lag} voer ik met volle kracht naar een diep blauwe zee {een zee van eenzaamheid, verdriet > blue = eenzaam = blauw= koud = erg diep}). 10.Verraderskus: Beschenen door een matte kaarsvlam glimlacht de jonge dag, een pure maagd, uit alle macht. (Beschenen door de eerste zonnestralen, doet de jonge dag (heel vroeg ‘s morgens) die nog maagdelijk is {de zon is nog niet op, er ligt nog dauw op de bloemen, het is nog mistig en bovenal het is nog stil}) haar uiterst best om tot bloei te komen (echt dag = volwassen = gerijpt te worden). 11.IJskoud wit gewassen: Stel ik was witte was  (Stel {je voor dat} ik een kaars was). Stel: gebiedende wijs enkelvoud van het werkwoord stellen (doe alsof); het is een elliptische zin <> Stel je nou toch eens voor dat ik witte was geweest was). 12.Slangenbeet: Gebeten verbrak op vergiftigd initiatief de slang die telkens zijn staart stukbijt als een exorcist het barre non-verbaal dat stom beginnersgeluk heeft bevrijd. (Gebeten verbrak door woede gedreven de rover die telkens zijn eigen glazen stukslaat als een terrorist het koppige stilzwijgen dat het beginnersgeluk heeft verdreven). 13.Als ik dood ben: Geef nu geen woorden van je valse verstand (Geef nu geen woorden die redelijk lijken, maar gemeen zijn; kom niet met ‘verstandige’ praatjes aanzetten, terwijl je me ergens in wilt luizen). 14.Kruispunt: Het schemerde. De deur ging open. (Het werd /middag/avond. De toegang naar het vertrek waar ik me bevond, werd opengedaan). 15.Warme nacht: Vergeet bont en blauw beloof de hemel gauw aan spinnende poesjes hangend aan hemeltouw. (Vergeet de blauwe, bonte plekken {Vergeet de pijn die je aandoet} beloof de hemel aan spinnende poesjes {aan vrouwen die tevreden zijn met je hemelse beloften} die hangen aan het touw naar  de hemel {de mogelijkheid om op de sociale ladder te klimmen door middel van een man met een das {hangstropdas}). 16.Koudvuur: Wat ervan overblijft is het scherpe roestgeluid: (Wat ervan overblijft is de pijn; Wat ervan overblijft is je scherpe stem die roestig lijkt, {je zegt weer pijnlijke dingen} met een metalige { staalharde stem}). 17.Je stem: Voortvloeiend uit je stem dik viscoos donker zout (Wat ik uit je stem opmaak die dik, lijzig, somber is en weinig goeds voorspelt, weinig liefs voorspelt > in tegenstelling tot een zoete stem <> zoute stem <> in tegenstelling tot een bittere stem <> zoute stem ) neem ik poolshoogte op uit de kluiten gewassen klanken (anticipeer ik op het gesprek vanwege de krachtige taal die je gebruikt) de ijselijkste springen muitend over de toonbanken (waarvan ik me op de ergste dingen die je van plan bent te zeggen kan voorbereiden want ze vertellen me waar het over zal gaan. 18.Machteloos: Een veldheer wilde ik niet zijn, wel bloemen, bomen, gras (Een vechtersbaas wilde ik niet zijn, wel mooie vreugdevolle, feestelijke, gezonde, natuurlijke zaken zoals bloemen, bomen en gras). 19.Amandelbitter: Wankelend op bitterzoete wegen in een gaargekookte stad (Moeilijk lopend) op wegen die mij gemengde gevoelens gaven in een bloedhete stad. 20.Zwarte toga’s blanke borsten: Loden lucht ontstijgt de veelkoppige zee (Grijsgrauwe, zware lucht ontstijgt de woelige zee). 21.Hemelpoort: Je wast je volstrekt niet. (Je bent weliswaar in de badkamer, maar je bent je niet aan het wassen/ maar je bent niet bezig te douchen.). 22.Odeur: De badkamer riekt naar een intimiteit (De badkamer ruikt onfris doordat er een intieme handeling heeft plaatsgehad die stinkt. <> is er daar gepoept, geplast, gespuugd, gebraakt of heeft iemand een seksuele handeling daar verricht?). 23.Kibritiki: Ik heb gestaan en toegekeken (Ik heb daar maar als een zoutzak gestaan en niets gedaan, ik heb alleen maar gekeken naar wat iemand anders daar deed <> toegekeken.) 24.Ademlicht: Ik zoek je overal waar je onvindbaar bent. (Ik zoek je op plekken waar je niet bent.) 25.Kreukels van kristal: Grijze wolkenroedels trekken over (Grijze wolkenformaties trekken over.). 26.Elfenbankjes: Als ik dit web niet snel ontleed (Indien ik deze wirwar/ deze chaos/ deze wanorde/deze draden niet snel ontwar/ in orde maak). 27.Babygebed: behoud dus je doornenkroon- jij krijgt niets op krediet (noem me geen Jezus/ zeg geen Jezus/ roep niet: Jezus {omdat je het zo lekker vindt dat je penis in mijn mond is <> zie de eerste regels} – je hoeft niets te betalen, ook naderhand niet (zie de latere regels: je krijgt alles gratis/ ik ben een onbetaalde hoer)). 28.Slaap kindje, slaap: Nee dat daar is papa niet (Nee, de man die je daar ziet liggen, is geen mens maar een ding, want ik ben een ding (voor hem) <> zie ook solo srtiptease.). 29.Scarabee: Met spacetalk probeer je een trip een vlucht naar de maan te scoren (Met zoete beloftes, complimenten, mooiklinkende leugens, kletsen in de ruimte probeer je te bereiken dat ik met je naar bed ga. 30.Schoonheid: Even verduistert de aarde de stilstaande zon (Even vertelt mijn gezonde verstand me dat de zon {vreugde, licht, inzicht} nu stilstaat {dat het allemaal licht, luchtig en mooi lijkt} maar dat het straks donker/somber/ zal zijn als mijn gezonde verstand weer werkt <> vergelijk met beide voeten op de aarde blijven. 31.Solostriptease: Ik ben een berg die eindeloos vaststaat (Letterlijk: ik ben niet aan het zweefvliegen/ ik sta met mijn beide voeten op de grond/ ik ben erg stabiel/ik ben niet seksueel opgewonden.) 32.Noodlot: Vandaag scheen gisteren toen jij de schaduw was in mijn zon (Vandaag scheen het alsof het gisteren was, toen jij alles overschaduwde wat mij vreugde schonk). 33.Onvervreemdbaar: Ik betaalde honderdtwintig maal – geen hulp – de hypotheeklast (Ik heb tien jaar lang zonder hulp van wie dan ook de schuld die op mijn woning rustte (hypotheek) afgelost.). 34.Toverspreuk: Ik heb nooit leren veroveren. (Ik heb nooit vrouwelijke trucjes geleerd om jou/mannen iemand aan de haak te slaan.). 35.Kindergebed: Als het ondraaglijk wordt probeer dan toch wel te bidden. (Als het zo moeilijk wordt dat je het haast niet uithoudt, tracht  {al doe je dat gewoonlijk niet <> toch wel;} God om hulp te vragen.). 36.Snapshot Zanderij Eén: Hun basten zijn ondertussen aardig verbrand en ook mijn wangen zijn ongekend rood. (Hun huiden zijn aardig verbrand en ook mijn wangen zijn zo rood als nooit tevoren.) 37.Voor en na: Laat mij eens de luistertrom scoren (Laat mij eens de luisterende partij zijn). 38.Stilte: Stilte schreeuwde als een pasgeboren kind (Het was heel erg stil en het was voor het eerst zo stil, alsof stilte daarvoor nog niet bestond, nog niet was geboren). Stilte = onderwerp <> Personificatie <> Stilte wordt als eigennaam gebruikt (woordsoort: zelfstandig naamwoord); schreeuwde = persoonsvorm (werkwoordelijk gezegde <> derde persoon enkelvoud van het werkwoord schreeuwen.). 39.Luchtvlucht: Een vliegtuig schudt de stakker wakker (Een vliegtuig maakt zoveel lawaai dat een arme, zielige persoon er wakker van wordt). Een vliegtuig = onderwerp (Een = onbepaald lidwoord; vliegtuig = zelfstandig naamwoord); schudt wakker = persoonsvorm; werkwoordelijk gezegde <> derde persoon enkelvoud van het werkwoord schudden; de stakker= lijdend voorwerp. 40.Zonlicht: Nadat zware gordijnen zijn opgeschoven (Nadat de duisternis is verdreven zodat het zonlicht naar binnen kan komen.) 41.Uitspoken: Zou je met je hoofd het verleden willen belopen  (Zou je met je verstand naar het verleden willen teruggaan; Zou je door te denken naar het verleden willen teruggaan). Je = onderwerp; zou = persoonsvorm; zou willen belopen = werkwoordelijk gezegde (onvoltooid verleden toekomende tijd van het werkwoord belopen. 42.Uit(ge)sproken: Mocht je met je hart nog in fabeltjesland geloven (Mocht je gevoelsmatig nog in sprookjes geloven/ Indien je nog in fabeltjes zou geloven). N.B. de uitgever/zetter heeft het woordje ‘dan’ na geloven weggelaten. Je = onderwerp; mocht= persoonsvorm; mocht geloven= werkwoordelijk gezegde (mocht = hulpwerkwoord van modaliteit <> derde persoon enkelvoud onvoltooid verleden tijd van het hulpwerkwoord mogen.).

43.Rente: Soms op doorreis strand ik per toeval in gisteren (Soms op doorreis strand ik per toeval in Paramaribo/ Soms op doorreis strand ik per toeval op een plek in het verleden/ Soms wanneer ik met toekomstplannen bezig ben, blijf ik door een bepaalde toevallige gedachte steken bij iets uit het verleden). Ik = onderwerp; strand = persoons vorm/ werkwoordelijk gezegde. Strand = eerste persoon enkelvoud van het werkwoord stranden in de onvoltooid tegenwoordige tijd (= o.t.t.).  44.Leeftijd: Uit de kruinen van gele bomen worden alle wilde blaren gestroopt (Uit de kruinen van gele bomen {bomen met gele bladeren <> herfst} worden alle loszittende, met de wind mee bewegende bladeren weggerukt.). Alle wilde blaren = lijdend onderwerp; worden = persoons vorm; worden gestroopt = werkwoordelijk gezegde. Worden = hulpwerkwoord van de lijdende vorm (derde persoon meervoud; o.t.t.); gestroopt = voltooid deelwoord van het werkwoord stropen (stropen- stroopte{n} – heeft/hebben gestroopt). 45.Handelaar: Daarboven huist een handelaar (Daarboven woont een handelaar/ In de hemel woont een handelsman/koopman). Een handelaar = onderwerp; huist = persoonsvorm; huist = werkwoordelijk gezegde ( derde persoon enkelvoud van het werkwoord huizen <> o.t.t). 46.Dromenstof: Daar zitten hartjes op (Daar gaat het om mooie, prettige , wenselijke, geliefde zaken). Hartjes = onderwerp; zitten = persoonsvorm/ werkwoordelijk gezegde (derde pers. meerv. van zitten <> o.t.t.). 47.Poetszindroom: Dansend op een eeuwenoude monoliet zingt een prins een dwingend, monotoon, romantisch lied (Dansend op een kolossale steen zingt een prins een dwingend, eentonig, romantisch lied.). Een prins = onderwerp; zingt = persoonsvorm; zingt = werkwoordelijke gezegde (derde persoon enkelvoud van de infinitief zingen o.t.t.); een lied = lijdend voorwerp; op een monoliet= bijwoordelijke bepaling van plaats; dansend (Terwijl hij danst: elliptische zin) <> dansend = tegenwoordig deelwoord. Vergelijk: 1.Zingend kwam het commissielid de gedichten van Annel de Noré binnen. 2.Dansend begreep Het Fonds voor de Letteren eindelijk waar het om ging. Dansend op een zin zong het lid een oubollig wijsje. 48.Kracht: Je weet niets. Je = onderwerp; weet = persoonsvorm; weet= werkwoordelijk gezegde. Weet= tweede persoon enkelvoud van het werkwoord weten. (o.t.t). Vergelijk: Het lid weet niets. 49.Kringloop: De beulen sprekend mijn beminden hebben zelf het pleit beslecht (De mannen sprekend mijn ouders hebben zichzelf veroordeeld. (Marietje sprekend (sprekend lijkend op haar moeder) haar moeder heeft zelf gekookt). Vanwege dichterlijke vrijheid heb ik de twee komma’s weggelaten (bijstelling). De beulen, sprekend mijn beminden, hebben zelf het pleit beslecht. De commissie, sprekend een groep muggenzifters, heeft dit zelf over zich heen gehaald. Of: de commissie die sprekend lijkt op een groep muggenzifters, heeft dit zelf over zich heen gehaald. Of vanwege dichterlijke vrijheid: De beulen die spreken alsof ze mijn beminden zijn, hebben zelf het pleit beslecht. 50.Hangende tuin: Zeven orchideeën prijken hemels boven lijken (Zeven bloemen hangen sierlijk {prijken} zalig {hemels} boven dode mensen; of: zeven bloemen verheffen (boven) zich mooi en zalig (prijken) boven het doen alsof; of: Zeven bloemen zorgen ervoor dat de hypocrisie wordt overstegen).  Zeven orchideeën = onderwerp; prijken = persoonsvorm/ werkwoordelijk gezegde (prijken = derde persoon meervoud van het hele werkwoord prijken <> o.t.t.) boven lijken = bijwoordelijke bepaling van plaats (waar prijken de bloemen?) hemels= bijwoordelijke bepaling van hoedanigheid (op welke wijze [prijken de bloemen?)

  1. Neologismen of andere ‘rare’ woorden in ‘Exit’.

Een neologisme is een samenstelling van twee of meer bestaande woorden die in een Nederlands woordenboek staan en waarvan de betekenis duidelijk is en die daarom zijn toegestaan in het kader van de (2) dichterlijke vrijheid. Temeer omdat zelfs onzinwoorden mogen in gedichten die als literair hoogstaand worden beschouwd. Niet alleen in de Nederlandse taal mag het. In sommige andere talen gebeurt het eveneens dat twee of meer zelfstandige naamwoorden aan elkaar worden gelast. Het langste tot heden op het die manier gevormde woord bestaat uit: 189. 819 letters en dat is de scheikundige naam voor Titine. In het Nederlands is het volledig toegestaan oneindig lange woorden te vormen: kindercarnavalsoptochtvoorbereidingswerkzaamhedencomitéleden. (internet)  Soms worden deze woorden na verloop van tijd in het woordenboek opgenomen. Bijvoorbeeld: meervoudigepersoonlijkhheidsstoornissen, dat tegenwoordig een vaste, erkende afkorting heeft <> mps. <> internet 2021.

Uitleg naar analogie waarvan(<>) ik neologismen in ‘Exit’ heb gevormd.

  1. In het gedicht: ‘Zwarte toga’s, blanke borsten’: 1. Veetaart (vee+taart);
  2. In het gedicht ‘Ademlicht’ : 2.Ademlicht; 3. longlicht; 4.ademzicht; 5. Lichtlucht 6. oog-long;
  • In het gedicht ‘Poetszindroom’: 6. Poetszindroom (uitleg in punt X);
  1. In het gedicht: ‘Hangende tuin’: 7. Brandnetelmouw;
  2. Veetaart a. <>1. Veearts; 2. Veeartsenij; 3. Veeartsenijschool; 4. Veeauto; 5. Veebedrijf; 6. Veebeslag; enzovoorts. Hier wordt vee gebruikt in de betekenis van dieren, kudde. Veetaart b. <> 1. Stemvee; 2. Kiesvee 3. Kijkvee; 4. Klapvee 5. Belastingvee; enzovoorts. Hier wordt vee gebruikt in de betekenis van mensen die zich gedragen als kuddedieren. Veetaart c. <> verjaardagstaart = taart voor de verjaardag; kinderfeest = feest voor kinderen; mensenliefde = liefde voor mensen; mensenvrees = vrees voor mensen; menseneten = voedsel voor mensen; enzovoorts. Veetaart d. <> Vervangen we het woord ‘vee’ door een groep mensen die zich gedragen als kuddedieren (zie punt 2), dan betekent het woord veetaart: taart voor een groep mensen die zich als kuddedieren gedragen. Dat zou bijvoorbeeld de aarde kunnen zijn. Als we een vlucht vogels als vliegend vee beschouwen, dan kan bedoeld zijn mensen die zich gedragen als kuddedieren en die op elke roddelpraat afvliegen alsof ze vogels zijn die van krengen leven. Bijvoorbeeld: 1. Geen leugens opdienen. 2. Niet alleen van brood zult gij leven; 3.een vreemde vogel; vogelvrij verklaard = een vreemd mens; een mens aan wie alle rechten zijn ontzegd. Zo komen we ook op een taart voor vliegend vee of voor mensen die aaseters zijn (aasgieren).
  3. Ademlicht a: <> 1. Ademruimte = ruimte die het ademen mogelijk maakt; 2. Adembeweging = beweging die het ademen mogelijk maakt; 4.Adembuis = buis die het ademen mogelijk maakt; 5. Ademwortel = wortel die het ademen mogelijk maakt; 6.Ademsteun = steun die het ademen mogelijk maakt 7.Ademgat = gat die het ademen mogelijk maakt 8. Adempauze = pauze die het ademen mogelijk maakt <> Ademlicht b. = (longlicht) = licht (= inzicht) dat het ademen mogelijk maakt en Ademzicht = zicht dat het ademen mogelijk maakt <> omdat je {in}zicht hebt kun je (opgelucht/bevrijd/verlicht) ademhalen.

3.Longlicht a. <> Ademlicht = Ademzicht = (licht) zicht dat het ademen mogelijk maakt. Met andere woorden doordat je inzicht (licht in je hoofd hebt) kun je ( opgelucht) ademhalen. Longlicht. b. <> 1. zonlicht = licht van de zon; 2. maanlicht = licht van de maan. 3.kaarslicht = licht van een kaars <> longlicht = licht van je long <> als je ademhaalt, krijg je zuurstof in je long (en), die gaat naar je hoofd en dus kun je zien (licht).

  1. Lichtlucht a. <> Lichtstraal = straal waardoor je licht krijgt; 2. Lichtflits = flits waardoor je licht krijgt; 3. Lichtenergie = energie waardoor je licht krijgt of energie waardoor licht wordt opgewekt; 4. Lichtmachine = machine waardoor je licht krijgt <> Lichtlucht b. = lucht waardoor je licht krijgt; 2. Lichtlucht = lucht voor het opwekken van licht (als je geen lucht krijgt in je longen, krijg je geen licht in hoofd en oog); Lichtlucht c. <> lucht die wordt verkregen door be- of verlichting (figuurlijk gebruik van licht).
  2. Oog-long a. <>1. Walvislong = long van een walvis (dat orgaan waardoor een walvis in leven blijft en kan functioneren); 2. Varkenslong = long van een varken (dat orgaan waardoor een varken in leven blijft en kan functioneren) <> Oog-long = long van een oog (dat orgaan waardoor een oog in leven blijft en kan functioneren) = dat orgaan waardoor een oog kan zien (= inzicht).
  3. Poetszindroom <> uitgelegd hierboven.

7.Brandnetelmouw a. <> 1. Brandnetelblad = naam van een virusziekte in aalbessen; 2. Brandnetelfamilie = plantenfamilie; 3. Brandnetelkapje = vlinder aangetroffen op brandnetels 4. Brandnetelsnuittor = keversoort aangetroffen op brandnetels; 5. Brandnetelthee = thee getrokken van brandnetels <> brandnetelmouw = mouw gemaakt van brandnetels; Brandnetelmouw b. <> verwijzing naar de sprookjes: ‘De zeven raven’ <> zus redt zeven broers die in raven zijn veranderd en ‘De zes zwanen’ <> zus redt zes broers die in zwanen zijn veranderd door met brandnetels van kerkhoven hemden te breien.

N.B. Ex it <> ex en it zijn bestaande Nederlandse woorden <> 1. Ex = krachtens het bepaalde; 2. Ex = twist; ruzie; iemand die het bedoelde vroeger is geweest; gewezen; 4. Ex = uit; 5. Ex = uitspraken komend van; 6.ex = op; 7. Ex = krachtens; 8. Ex = volgens; 9. Ex = zonder; 10. Ex = op grond van; 11. Ex = buiten; 12. Ex = (meteen) in werking tredend; 13. Ex = door 14. Ex = naar <> It = item = evenzo = insgelijks <> Evenzo = dezelfde wijze; insgelijks = hetzelfde (Iemand zegt: ‘Welterusten’ en een ander antwoord: ‘Insgelijks’ = hetzelfde). Met andere woorden Ex it kan onder andere betekenen: volgens hetzelfde; krachtens hetzelfde; op grond van hetzelfde; buiten hetzelfde; naar hetzelfde; op dezelfde wijze in werking tredend enzovoorts.

N.B. Geweld is een bestaand Nederlands woord dat eveneens als bijvoeglijk naamwoord kan worden gebruikt en is dan een homoniem van het zelfstandig naamwoord ‘geweld’. Voor geweld staat in het van Dale Nederlands woordenboek van 2005: tot het kookpunt verhit en kan daarom niet worden vervangen door verhit. Binnen het gedicht speelt het vooral op semantisch niveau een bepaalde rol.

N.B. True tube couleur <> you tube <> de ‘ware’ kleur komt uit een tube, is dus juist niet de ware kleur (van het haar). Dit is dus een tegenstelling. Wat echt lijkt, is het niet (You tube).

  1. Voorbeelden van subtiel (eufemistisch) gebruikte woorden/zinnen in ‘Exit

Subtiel

Hemelpoort

r.1 Wat weliswaar wagenwijd openstaat,

r.2 dat is een kleine zoete kindermond

Expliciet

Hemelpoort

R.1 Wat er in werkelijkheid aan de hand is, is dat

R2. je staat met je penis in een lekkere kindermond en voor jou is dat net een poort naar de hemel <> titel = hemelpoort

Subtiel

Kibritiki

r.1 Ik had een stok gekregen

  1. 2. waarmee ik de hond kon slaan

r.3. Een die ik graag had wegegeven.

Expliciet

Kibritiki  = A.=1. een penis letterlijk verbergen in de mond van een kind; B.=2. kind herbergt/ verbergt tegen wil en dank een penis in zijn mond (de mond van het kind dient als bergplaats; schuur; hemel); C.=3. dit kind kan gaan dissociëren (verbergen) of D.=4. het zich gewoon niet herinneren; E.=5. dit kind kan zich het misbruik  wel herinneren, maar houdt het uit schaamte verborgen voor de gemeenschap; F.=6. de moeder kan het gebeuren ‘verbergen’  door niet  over het seksuele misbruik van haar kind te praten G. =7.of door te dissociëren; H.=8. allerlei combinaties van deze manieren van verbergen; I.=9. de misbruiker zal achteraf het misbruik verbergen (= ontkennen) J.=10. de misbruiker ‘herinnert’ (psychische ziekte/aandoening) zich het misbruik niet. K.=11. symbolische betekenis: drie kinderen spelen het spel <> één verstopt de stok; één is de schuilplaats = de hemel; één zoekt niet/wel/te laat naar de stok; verbergt de stok) L. =12. Kibritiki = stok <> kinderspel; door eufemistische taal verbergen.

Expliciet (nogmaals)

r.1. Iemand heeft me door zijn penis verkeerd te gebruiken (als een stok) reden genoeg gegeven r.2. om hem aan te geven bij de politie, omdat hij zich als een hond heeft gedragen r.3. Ik had deze reden liever niet gehad (dit duidelijke bewijs liever niet gehad), ik wilde er niets mee te maken hebben. Laat dat maar een ander overkomen (vond ik).

 

Subtiel            Expliciet

Solostriptease Solostriptease

Weer ben ik     -Weer word ik

een draaivlieger         -als dildo door een man gebruikt

een bloedrode -terwijl ik dodelijk gewond ben (opties)

zonder staart               – en stuurloos  (andere mogelijkheden kunnen)

Subtiel:

Ik word

gevloerd

gevoerd

Expliciet: Je stopt je penis in mijn mond, overwint me op die manier (maakt me monddood) en noemt me baby of doet alsof ik je baby ben (penis = papfles)

Subtiel            Expliciet

Uitentreuren –            het doet mij telkens verdriet

uit blauwe –                dat mannen gedreven door seksuele lust

Turkse

druiven

en aloe vera –             pretenderen de pijn te kunnen verzachten

bloedrood –                terwijl ik sterf van verdriet

dodelijk

gerijpt –                        en ik heb geleerd

lijkt slechts –               te doen alsof

fruitig  –                       ik seksueel opgewonden ben

gebotteld – – –              zodat je je penis gemakkelijk in mijn vagina kunt stoppen (gebotteld <> bottelen), zodat ik net een fles ben (je kunt je sperma in mij bottelen) ; jouw papfles (=penis) gaat in mijn fles (= vagina) en je krijgt een orgasme: – – –

Amen!             Goed dan! Of: Het zij zo!

Jaweh! Jah, Jah.     Ach wee mij God! Oh, God, Oh, God.

Subtiel

Solitair tamboer (zie gedicht)

Net een slager rammel ik een remake op

Expliciet: Alsof ik kwaad ben (een blikslager/slager ben) smeek ik, scheld ik, zeg ik, denk ik voor de zoveelste keer dingen

Subtiel:

ingebeukte trommels van geweld metaal

Expliciet: en ik doe mijn reeds (ingebeukte) verhitte ( = geweld) trommelvliezen ( = trommels) pijn. Dus: ik doe alsof ik een blikslager ben en mijn trommelvliezen van metaal zijn gemaakt (geweld metaal) of dat ik een vleesslager ben en ik hak weer in op mijn eigen trommelvliezen (remake + ingebeukte trommels) ik tamboereer in mijn eentje (Solitair tamboer <> tamboereren = <> tamboer)

Subtiel: elke naslag rapt banaal mijn prilste ransel

Expliciet: elk woord dat ik opnieuw zeg, herhaaldelijk zeg, blijf denken, alles wat ik blijf voelen (naslag) vertelt dat ik mezelf opnieuw een ordinair verschrikkelijk pak ransel geef (rapt banaal mijn prilste ransel).

Solostriptease

Weer ben ik – Weer ben ik

een draaivlieger –       een hond (dildo, gebruiksvoorwerp, onbetaalde hoer  )

een bloedrode  –         een gewonde (een tot bloedens toe gewonde persoon)

zonder staart –            zonder roer (stuurloos, zonder penis, geen homo)

Analyse Koudvuur

N.B.1. : dit gedicht is te lang om een uitputtende ontleding toe te staan en alle verbanden mee te nemen. Nodig is dat trouwens allerminst. Dat is goed voor de aardigheid, als hobby of voor een universiteitsstudent die moet promoveren… Bij te uitvoerige analyses bestaat het gevaar dat de aardigheid ervan af gaat of beter gezegd: de eventuele schoonheid. Met metrum, ritme doe ik niets.

N.B. 2: ik begin met de titel te analyseren. Dat is de enige concessie die ik doe aan mijn objectiviteit. Ik kan dat doen want ik ken het gedicht. Toch is het niet onmogelijk voor wie dan ook om na twee keer het gedicht te hebben gelezen met het analyseren van de titel te beginnen. Hoeveel keer een gedicht vóór de analyse gelezen moet worden is geen wet van Meden en Perzen. Het zal voor iedereen verschillen per gedicht en het zal afhangen van het gedicht. Dogma’s werken voor mij in ieder geval niet. Er blijft een ongrijpbare component die niet valt uit te leggen.

Koudvuur

 

Kano, zeilboot, plezierjacht had hij kunnen zijn

rode, sprankelende wijn in een glas van kristallijn

robijnen om mijn oren te sieren; een feestjurk:

gelaagd décolleté om ’s nachts feest in te vieren

hotpants, bikini, een lot uit de miljoenenloterij

kabbelgolven op de kale dag, mijn lachstimulus

de Klaagmuur voor mijn onuitgesproken klacht

gitaargetokkel in lome stilte, drum in de nacht

brandweer in seizoenen van verzengende kilte.

Wat ervan overblijft, is het scherpe roestgeluid:

de schoppen die derdegraads snijden in de huid

van de grond exact op het dode punt waar ik lig

kluiten werpend op het cabriolet dak van de kist

waarin ik raar nog niet doodgegooid door een list

met ‘t niets waar ik me mee kan verweren gaatjes

weef, met dunne verzonnen groenstalen draadjes

en tollend mijn harnas smeed op ‘t Fikkie bedacht

waarop, ik, roltabak in strak pak gewikkeld wacht.

Het keurkorps van de troepen vindt me met gemak

terwijl ik kloekzinnig als een kip zonder kop wentel

zolang het klankkogels op me inregent als hagelslag

om schokkend de mop buiten mijn leden te stuiten

die mij als heks op ijs gezwachteld in gloeiend gaas

dwars door de honingraatgaatjes brandend belaagt

en ik gepakt in kant me stervend verbaas over mijn

paradoxale pseudo-rust-Armada en stom beken dat

ik hem in niets herken wat ik van je ken : je stem.

Bij de analyse komen aan de orde:

  1. Vorm: ‘versiering’; het ‘uiterlijk’ waaronder de klank
  2. Inhoud: ontleding en interpretatie

– A.   denotatie en connotatie

– B.   perspectief en het (lyrisch) subject: wie voelt of vindt wat

– C.   tijd: wanneer

– D.   ruimte: waar

– E.   structuur: hoe zijn de delen samengevoegd; ontdekken van een netwerk

– F.   handeling: wat (gebeurt er) en door wie

III   Conclusie

Vorm

Het is  niet moeilijk vast te stellen dat deze tekst een gedicht is als gelet wordt op het ‘uiterlijk’. Bij gedichten hoort de klank ook tot het ‘uiterlijk’ omdat gedichten taaluitingen zijn en die bestaat uit klanken die niet altijd op papier staan, maar integendeel vaak worden uitgesproken en dus worden gehoord. Het gaat bij ‘vorm’ om alles wat je kunt zien of horen.

Wat we kunnen zien:

De tekst bestaat uit drie lange zinnen waarvan drie strofen zijn gemaakt: de eerste, tweede en derde strofe. Omdat elk strofe één hele zin is, begint die telkens dan ook met een hoofdletter en eindigt op een punt. De regels tussendoor beginnen elk met een kleine letter.

Verder vallen de ongeveer gelijke regellengtes op en dat sommige woorden rijmen.

Aan de vorm kunnen we vaststellen dat deze tekst een gedicht is vanwege de:

  • ordening in drie coupletten
  • ongeveer gelijke regellengtes
  • rijmende woorden (zonder dat er sprake is van een vast rijmschema)
  • de manier waarop het wit is gebruikt: tussen de coupletten telkens een witregel. Er is geen rekening gehouden met de zinnen, dat zijn er maar drie, maar met de regels. Elk van deze drie zinnen is opgedeeld in strofes met negen regels. (Een strofe met negen

regels heet een novet. De vormstructuur is dus drie zinnen, opgedeeld in drie novetten).

Analyse van de titel

De titel bestaat uit één woord en dat is in relatie tot het hele gedicht weinig. Het eerste couplet telt 66 woorden. Het tweede: 77. Het derde: 80 Totaal: 223 woorden. Is het voor de analyse belangrijk om het aantal woorden te tellen? Absoluut niet. Het is zelfs niet aan te raden. Waarom ik het wel doe? Als showproject en soms helpt het wel om de verhouding te bepalen. Gewoon kijken en schatten is voldoende. Het is in ieder geval duidelijk, dat er een discrepantie is tussen de harde, staccato titel en de drie novetten die totaal 27 regels beslaan. Er zit een kleine kop op een fors lichaam. Eén staat op 224. (1:224). Ik probeer voor dit onevenwichtige een reden te bedenken. Kan het zijn dat de titel een samenvatting is van de hele tekst? Dient de rest van de woorden slechts ter verduidelijking van de titel? Hoe klinkt die titel? Subjectief gezien zou ik kunnen zeggen als een pistoolschot. Objectief gezien niet. ‘Halloo…’ klinkt niet als een pistoolschot al is het maar één woord. ‘Hee…’ evenmin. ‘Natuurlijk’ ook niet.  ‘Rotzak’ misschien wel. Wat is het verschil? Hoe deze vier woorden elk zouden klinken als ik ze met inachtneming van de betekenis zou lezen, zeggen of uitspreken. Betekenis niet per se zoals aangegeven in een woordenboek (denotatie). Maar als we de woorden als ‘tekens’, signalen, seintjes beschouwen. Sociaal maatschappelijke tekens. Zoals je hand opheffen ter begroeting van iemand. Of je vinger opsteken. Hopelijk geef je nooit je baas of je kind een verkeerd teken, sein, signaal door je middelvinger op te steken als je net promotie hebt gehad of je kind zijn zwemdiploma heeft behaald. In het eerste geval steek je misschien je hand uit. In het tweede geval steek je je duim op. Zonder dat we het weten hebben onze hersenen een bepaalde context gecreëerd bij elk van de hierboven genoemde woorden. Welke context? Dat heeft te maken met de woordenboekbetekenis (denotatie) en de semantiek van het woord. Bij ‘Hallo’, denk ik aan een begroeting of een berisping. Vaker een begroeting denk ik. Bij ‘Halloo,’ denk ik zelfs nog makkelijker aan twee mensen die elkaar ontmoeten en waarvan tenminste één van beide blij verrast is. Ik zou bijna de conversatie kunnen afmaken omdat we in het dagelijks leven ettelijke van zulke ontmoetingen hebben. En dat geldt voor elk van de genoemde woorden. Bij een woord als ‘Koudvuur’ kunnen we mogelijk niet zo snel een bepaalde context verzinnen. Onderschat die slimme hersenen echter niet: de vorm (koud en vuur) verraadt veel en de woordenboekbetekenis (denotatie) van deze twee aparte woorden, scheppen een bepaalde sfeer en de connotatie (het woordveld) eveneens. Onwillekeurig kan de lezer zich een beeld vormen van een weliswaar nevelige ‘omgeving’ maar desondanks definitief niet een ‘goeiedag, goeieweg’ situatie. Hoe komt dat? ‘Koud’ is niet cool, niet gewoon koel en niet cosy. Vuur is niet lekker warm (tenzij er haard voor zou staan). Er is met dit ene woord een wereld geschapen. Toegegeven: een onduidelijke, mistige wereld. Wat wel duidelijk is: kou en hitte zijn er aanwezig. Dat zijn twee tekens die de sfeer bepalen.

Nu zou een argeloze lezer denken dat de kou (van koud, koude) en de hitte (het is heet, ik brand) elkaar opheffen. Dat is niet zo! Hoewel ze bijna tegengesteld zijn aan elkaar versterken ze elkaar juist. Waarom? Geen van beiden zijn aangenaam. Er is sprake van een tegenstelling die een spanningsveld oproept. Dat is een signaal dat de dichter heeft gegeven. Vergelijk dit: een schreeuwende stilte. De stilte wordt versterkt door het woord schreeuwend en niet geneutraliseerd. We weten direct dat er zelfs geen sprake is van een doodse stilte, maar van één die je het gevoel geeft dat het zo stil is dat het lijkt op geluidsoverlast, een stilte die je panisch maakt, die schreeuwt tegen je hersens, die je ergens op attendeert. Bijvoorbeeld als je kinderen rumoerig aan het spelen zijn en van het enen op het andere moment is het minutenlang dood- en doodstil. De dichter heeft het signaal gegeven: wat volgt wordt niet leuk, grappig, gemoedelijk en waarschijnlijk niet filosofisch.

Gaan we na wat de denotatie (woordenboekbetekenis) is van het woord ‘Koudvuur’ dan komen we erachter dat het een ziekte is. Een gevaarlijke ziekte die kan leiden tot amputatie van lichaamsdelen of in het ergste geval tot de dood. Het begint met een wondje of een schimmelinfectie waardoor een open huid is ontstaan en die gaat ontsteken. Het veroorzaakt koorts, rotting en stank. Het lichaam gaat rotten. Nee, verre van prettig, hè? Nu hebben we reeds op twee vlakken een duidelijk teken ontvangen: zet je schrap. Op semantisch niveau (als teken, als signaal > kou > brr > dood> < hitte > brand > dood) en vanwege de denotatie in het woordenboek (erge dodelijke ziekte) en ten derde connotatief.

De connotaties van  koud en vuur (de betekenisvelden van deze woorden afzonderlijk) ‘koud’ en ‘vuur’ liegen er evenmin om. Hier gaan we: connotatie

koud > frostbite > verliezen van ledematen > amputatie > dood > lijk > een koude kikker > een koude ontvangst enzovoorts.

vuur > brand > verkolen > vernietiging > verlies > dood. Bij vuur zou je tevens kunnen denken aan enthousiasme, hevige liefde. Hoe komt het dat we dat niet zo snel zullen denken? Juist ja, die schreeuwende stilte. Het vuur dat koud is.

Conclusie: omdat de titel slechts bestaat uit één van de 224 woorden van dit gedicht. Is hij een lichtgewicht ten opzichte van de strofen. Welnee. Dat hij gewicht heeft, komt door de signalen, de morsetekens die op drie niveaus worden uitgezonden. Het s.o.s luidt: koude, langzame versterving gepaard aan hevige vernietigende hitte, want: geen vlammetje, geen haardvuur. Welnee: koudvuur. De titel houdt bijna een tegenstelling in zijn wezen. Is met zichzelf in spanning. Bijna, want koud is een bijvoeglijk naamwoord en vuur een zelfstandig naamwoord. Wat voor een vuur? Een vuur waar je koud van wordt (= doodgaat). Waar je letterlijk dood van gaat als het die ziekte is. Die rottende lichaamsdelen gaan dood. Krijgen geen warmte meer. Dit vuur is dus geen enthousiasme, is niet levendig, maar dodelijk vuur. De kou versterkt dit vuur. Meer woorden zijn niet nodig. Een krachtige dreiging.

Rest ons nog na te gaan of deze onaangename voorspelling zou kunnen kloppen. We kunnen kijken of koud rijmt met woorden uit de tekst of dat we in betekenis of qua signaal die kou en dat vuur terug kunnen vinden ( > verband > structuur). Die worden zijn onderstreept en dikgedrukt.

Koudvuur

 

Kano, zeilboot, plezierjacht had hij kunnen zijn

rode, sprankelende wijn in een glas van kristallijn

robijnen om mijn oren te sieren; een feestjurk:

gelaagd décolleté om ’s nachts feest in te vieren

hotpants, bikini, een lot uit de miljoenenloterij

kabbelgolven op de kale dag, mijn lachstimulus

de Klaagmuur voor mijn onuitgesproken klacht

gitaargetokkel in lome stilte, drum in de nacht

brandweer in seizoenen van verzengende kilte.

Wat ervan overblijft, is het scherpe roestgeluid:

de schoppen die derdegraads snijden in de huid

van de grond exact op het dode punt waar ik lig

kluiten werpend op het cabriolet dak van de kist

waarin ik raar nog niet doodgegooid door een list

met ‘t niets waar ik me mee kan verweren gaatjes

weef, met dunne verzonnen groenstalen draadjes

en tollend mijn harnas smeed op ‘t Fikkie bedacht

waarop, ik, roltabak in strak pak gewikkeld wacht.

Het keurkorps van de troepen vindt me met gemak

terwijl ik kloekzinnig als een kip zonder kop wentel

zolang het klankkogels op me inregent als hagelslag

om schokkend de mop buiten mijn leden te stuiten

die mij als heks op ijs gezwachteld in gloeiend gaas

dwars door de honingraatgaatjes brandend belaagt

en ik gepakt in kant me stervend verbaas over mijn

paradoxale pseudo-rust-Armada en stom beken dat

ik hem in niets herken wat ik van je ken : je stem.

De connotaties en denotaties van de 17 woorden die een relatie met de titel hebben, dus met kou(d) of vuur.

In de eerste strofe zijn er vier woorden die een relatie met de titel hebben:

  1. hotpants: heet > vuur > lust (?) > brandweer (hotpants <> brandweer = lust blussen?)
  2. brandweer > blussen van vuur, van een brand > pijn > vernietiging > verlies > dood; de lust wordt geblust. Worden ‘brand’ en ‘weer’ gescheiden van elkaar dan kan dat zowel positief als negatief zijn. Vb. : het vuur (enthousiasme, de liefde, de lust) wordt opnieuw (weer) aangewakkerd of de woede (brand > Surinaams: mi hati faya; mi hati ee bron) worden gesust (geblust). Negatief: alweer brand, woede.

3.verzengende > verzengen > zengen = licht branden = schroeien > een kip zengen = de veerstoppels van de huid afbranden; verzengen = door zengen bederven of beschadigen > het gras is verzengd

4.kilte > onaangename koude > keldertemperatuur > kilheid met name van de atmosfeer;

N.B. verzengende kilte: zengen heeft te maken met branden > hitte > vuur. Kilte met koude. Er zit in deze woordcombinatie een tegenstelling. Het is echter een schijnbare tegenstelling, dus een paradox, want in beide gevallen wordt er schade aangericht. Koude op zich kan in principe weliswaar niet letterlijk verzengen, maar een kilte die verzengend is, die je verschroeit, is een koude waaraan je letterlijk of figuurlijk ten onder kan gaan. Ook hevige kou kan letterlijk aanvoelen alsof je bent verbrand en hevige pijn veroorzaken. Dit betekent dat niet alleen qua denotatie (woordenboekbetekenis) maar ook voor wat betreft de tegenstelling in de woordsamenstelling (verzengend, vuur <> kilte, koud) en het paradoxale karakter daarvan de titel met deze combinatie van woorden (verzengende kilte) is verbonden (structuur).

In de tweede strofe zijn er drie woorden die een relatie met de titel hebben:

 

5.derdegraads: normaal spreekt men bij brandwonden van derdegraads.

6.harnas: een harnas wordt gebruikt in bijvoorbeeld een oorlog (oorlog > vuur > brand > vuurwapens ) of een duel; een harnas bestaat uit samenhangende platen ter verdediging van romp en ledematen.

Het harnas in dit gedicht wordt ‘gemaakt’ van verzonnen groen stalen draadjes (lijkt kippengaas) dat in de derde strofe gloeiend (> hitte > vuur > brand ) gaas wordt door de kogels ( > vuurwapens) die worden afgeschoten. Er wordt zodoende een verband gesmeed tussen de titel, de tweede strofe en de derde strofe. (structuur)

7.Fikkie’  = vuurtje, (straat)brand (> fikkie stoken); 2. Fikkie: benaming voor een hond waarvan men de naam niet weet > geef mijn portie maar aan Fikkie (= dit wordt gezegd als je ergens afstand van wilt nemen omdat je er grote tegenzin in hebt); er zijn meer hondjes die Fikkie heten (= er zijn meer mensen die aan de beschrijving voldoen). Het lyrisch subject meet om zich te verdedigen zich een harnas aan door zich tollend in kippengaas te wentelen waardoor hij/zij juist kwetsbaarder wordt omdat hij/zij nu net een roltabak lijkt die in de fik  (brand) kan worden gestoken (of zodat hij net een hond is die erop wacht te worden vernederd en mishandeld) en zelfs helemaal worden ‘opgerookt’. Denk aan de uitdrukkingen: ik ben of dat is andere tabak = ik ben of dat is iets anders en ergens tabak van hebben = ergens genoeg van hebben; tabak geven, krijgen  = slaag geven, krijgen. Het psychisch perspectief is iemand die zich net een sjekkie voelt die elk moment in brand kan worden gestoken, opgerookt kan worden, door een ander als genotsvoorwerp kan worden gebruikt en helemaal op gaan;

8.roltabak  = een bepaalde soort tabak waar de brand in kan worden gestoken

In de derde strofe zijn er negen woorden die een relatie met de titel hebben:

 

9.keurkorps = korps van uitgelezen militairen; militairen > oorlog > vuur > vuurwapens

10.troepen = een troep soldaten > oorlog > vuur > vuurwapens

11.kogels = gegoten loden korrels waarmee men schiet > oorlog > vuur > vuurwapen > dood

12.hagelslag = het met kracht neervallen van de hagel > hagel = ronde of hoekige ijskorrels die als regen uit de hemel vallen (ijs > koud) > wat hagel! als krachtterm);  hagel van kogels > zoete lekkernij voor op brood (sarcasme?); hagel hebben = aangeschoten (1. Dronken 2. door kogels geraakt) zijn (zie straks ‘schokkend’). In hagel zit het woord ijs vervat en daarin weer kou. Tegelijkertijd kunnen hagelkorrels te maken hebben met vuurwapens en de dood. Kou en vuur (tegenstellingen) worden ook in dit woord aaneen geklonken en vormen een hecht verband met de titel.

  1. ijs > kou
  2. gezwachteld = in doeken (verband, stroken linnen) gewikkeld > gebeurt bijvoorbeeld bij brandslachtoffers of iemand met wonden > koudvuur begint met wonden. Opzettelijk is niet gekozen om bijvoorbeeld ‘omwikkeld’ of ‘omwonden’ te gebruiken in verband met de connotatie met zwachtel.
  3. gloeiend > grote hitte > vuur
  4. brandend > vuur
  5. armada > grote oorlogsvloot > de Armada = grote onoverwinnelijke vloot (Engels: army = leger = vuurwapen = oorlog; arm = wapen = (zich) bewapenen; pik; penis )

Er is dus nog geen sprake van ‘Koudvuur’ in de eerste strofe waar het lyrisch subject zijn/haar teleurstelling uitspreekt over wat ‘hij’ zou kunnen zijn. Wie of wat ‘hij’ is, is niet duidelijk. In de tweede strofe gaat het globaal om wat ‘er’ van (hem?) over is en het gevolg daarvan voor het lyrisch subject. Doordat het schamele restantje van wat ‘ervan’ over is voor het lyrisch subject (‘ik-figuur’) betekent liggend in een kist met een cabriolet dak (auto zonder dak = open kist ) met vuil te worden bekogeld, probeert het lyrisch subject zich te weren. De manier waarop het verweren gebeurt, blijkt niet zo verstandig. De ‘ik-figuur’ smeedt tollend een harnas om zich te verdedigen en gaat lijken op een strak in het pak gewikkelde (mens) roltabak die erop wacht te worden afgemaakt of als een hond te worden mishandeld (Fikkie). In de derde strofe wordt er niet slechts met kluiten gegooid, maar de ‘ik-figuur’ krijgt een hagelregen van kogels over zich heen waarschijnlijk van ‘hem’ (de ‘hij-figuur’).

Ook door alliteratie (beginrijm) vormt de titel één geheel (= verband) met de strofen:

 

Koudvuur

 

Kano, zeilboot, plezierjacht had hij kunnen zijn

rode, sprankelende wijn in een glas van kristallijn

robijnen om mijn oren te sieren; een feestjurk:

gelaagd décolleté om ’s nachts feest in te vieren

hotpants, bikini, een lot uit de miljoenenloterij

kabbelgolven op de kale dag, mijn lachstimulus

de Klaagmuur voor mijn onuitgesproken klacht

gitaargetokkel in lome stilte, drum in de nacht

brandweer in seizoenen van verzengende kilte.

Wat ervan overblijft, is het scherpe roestgeluid:

de schoppen die derdegraads snijden in de huid

van de grond exact op het dode punt waar ik lig

kluiten werpend op het cabriolet dak van de kist

waarin ik raar nog niet doodgegooid door een list

met ‘t niets waar ik me mee kan verweren gaatjes

weef, met dunne verzonnen groenstalen draadjes

en tollend mijn harnas smeed op ‘t Fikkie bedacht

waarop, ik, roltabak in strak pak gewikkeld wacht.

Het keurkorps van de troepen vindt me met gemak

terwijl ik kloekzinnig als een kip zonder kop wentel

zolang het klankkogels op me inregent als hagelslag

om schokkend de mop buiten mijn leden te stuiten

die mij als heks op ijs gezwachteld in gloeiend gaas

dwars door de honingraatgaatjes brandend belaagt

en ik gepakt in kant me stervend verbaas over mijn

paradoxale pseudo-rust-Armada en stom beken dat

ik hem in niets herken wat ik van je ken : je stem.

Kano: in plaats van een kano is ‘hij’ koudvuur. Door kano worden de andere twee vaartuigen meegesleept (zeilboot en plezierjacht).

Kristallijn: in plaats van sprankelende wijn in een glas van kristallijn is ‘hij’ koudvuur.

Kabbelgolven op de kale dag <> koudvuur

Klaagmuur voor een klacht <> koudvuur. Door het woord ‘klacht’ wordt het rijmwoord ‘nacht’ (pijn, duisternis of juist romantiek) meegenomen.

Kilte < onaangename kou < koud < koudvuur. Door kilte wordt het rijmwoord stilte meegenomen.

Kluiten op de kist: de kluiten (kogels < bekogeld worden)  kunnen verwonden en koudvuur ( letterlijke/figuurlijke ziekte, pijn, verwondingen ) veroorzaken. En die worden mogelijk gesmeten door iemand die ijzig woedend is, die aan koudvuur onderhevig is of allebei.

Kist: door het smijten met vuil wordt de ‘ik-figuur’ geraakt en krijgt verwondingen. Die verwondingen kunnen letterlijk/figuurlijk afsterven van de geraakte lichaamsdelen veroorzaken (gangreet, rot) die of geamputeerd moeten worden of zelfs de letterlijke /figuurlijke dood ten gevolge kunnen hebben. Dood > kist. Koudvuur > dood > kist. Door kist wordt meegenomen het rijmwoord list (structuur).

Keurkorps > oorlog > kogels > vuurwapens > verwondingen > dood. Koudvuur < verwondingen < dood

Kloekzinnig > kip zonder kop > gaas > gaatjes > kogels enzovoorts

Kip zonder kop > verwonding > dood > koudvuur

Klankkogels > kogels enzovoorts

Kant > kippengaas > gaas > gaatjes > verwondingen enz.

Conclusie: De titel geeft inderdaad de inhoud van het hele gedicht weer. In plaats van een heleboel positieve dingen is de ‘hij-figuur’ koudvuur en/of de ‘hij-figuur’ veroorzaakt koudvuur. Er is een duidelijke structuur te bekennen tussen de titel en elk van de strofen en daardoor tussen de strofen onderling. Dat gebeurt door middel van semantiek, connotatie en alliteratie (beginrijm) en tevens via het beginrijm met andere rijmwoorden. Verder wordt de tegensteling die in koudvuur zit, die juist een versterkende werking van het ‘vuur’ bewerkstelligt in verschillende woorden of woordcombinaties voortgezet. (bijvoorbeeld: verzengende kilte)

Strofe 1.

In de eerste regel worden drie vaartuigen genoemd. Elk van die drie vaartuigen had ‘de hij-figuur’ kunnen zijn, maar ‘hij’ is niets van dat alles. Vaartuigen zijn vervoersmiddelen. Met vervoersmiddelen kun je letterlijk  of figuurlijk op reis (Fly me to the moon; Loop naar de maan; On the wings of love). In dit geval een reis over water. Voor alle drie deze woorden in de eerste regel van de eerste strofe (kano, zeilboot, plezierjacht) waarmee we een  werkelijke of symbolische reis kunnen ondernemen, kennen we algemene woorden zoals vaartuig of boot. Door de titel ‘Koudvuur’ die via connotatie (woordvelden) leidt naar de dood zouden we kunnen denken aan in Charons bootje stappen = doodgaan. Waarom klopt dit niet? Want er wordt juist teleurstelling uitgesproken door het lyrisch subject (= de ‘ik-figuur’) dat de ‘hij-figuur’ dat niet is. We zullen even niet aannemen dat het lyrisch subject suïcidaal is. Ten tweede heeft Charon geen zeilboot en zeker geen plezierjacht. Hoewel er een sterk verband lijkt te bestaan tussen deze uitdrukking (in Charons bootje stappen) en de titel  (‘Koudvuur’ > ziekte die tot de dood leidt) en het hele gedicht (alle connotaties met vuur en ijs) en het bijna onomstotelijk vast lijkt te staan dat het op doodgaan moet slaan, kunnen we om deze twee redenen vaststellen dat de kans klein is dat deze vaartuigen hierop slaan. ‘Koudvuur’ en plezier gaan niet goed samen. Wel is er een ander bekend bootje: het huwelijksbootje. ‘Hij’ zou dit huwelijksbootje kunnen zijn. Wat is een huwelijk? Een intieme verbintenis, meestal tussen een man en een vrouw die elkaar liefhebben. Wat ook kan is een andere intieme, hechte (liefdevolle) relatie waarbij je met elkaar in ‘zee’ gaat, zaken gaat doen, en elkaar moet vertrouwen. Bijvoorbeeld: het huwelijk tussen de overheid en het bedrijfsleven dreigt op de klippen te slaan.

Er is in de keuze van de vaartuigen een stijgende lijn van ‘luxe’ te bespeuren. Dit zou een aanwijzing kunnen zijn van toenemende materiële welvaart. Echter kan het ook van emotioneel welzijn getuigen, van geluk (plezierjacht). Let op de connotatie van op jacht gaan (= op zoek gaan naar plezier ) met het bootje dat staat voor de ‘hij’. En toch wel (hmm) de eeuwige jachtvelden (= dood zijn). Maar hetgeen (ten derde) deze theorie ondergraaft: er is maar één bootje waarmee Charon de Styx oversteekt en de tocht naar die andere kant (= overkant) lijkt me er niet één van toenemend genot of luxe.

Door het oproepen van de vaartuigen wordt toch ook wel het tegengestelde bootje  opgeroepen. Niet in de versmachting die de eerste strofe is. Meer in de trant van een akelig voorgevoel: ‘hij’ had een plezierjacht kunnen zijn (dat is ‘hij’ niet). Wordt ‘hij’ soms het bootje van Charon? > Koudvuur > kano (Charon) > kabbelgolven > kale dag >  kilte > klacht > kluiten > (nog niet) doodgegooid > kogels > kip zonder kop > kant (van kant maken > overkant) >  kist > heks op ijs > stervend > de eeuwige jachtvelden tegenover plezierjacht.

N.B. frappant is dat er slechts sprake is van vaartuigen en niet van voertuigen in het algemeen. Was een vliegtuig bijvoorbeeld genoemd dan zou je een connotatie kunnen hebben met vliegen (seksualiteit of romantiek of geluk of stijgen op de sociale ladder > fly me to the moon). Er wordt wel een woord genoemd dat een synoniem is voor vliegtuig en dat woord is: ‘kist’. Niet alleen de allitererende k met de titel (‘koudvuur’ = doodgaan), ook de andere betekenis van kist (lijkkist) dringt zich dan op. In dit geval zou het staan voor een neergestorte kist gezien de plaats waar die ‘kist’ zich bevindt (in een gat in de grond = graf) en gezien het feit dat de ‘ik-figuur’ ligt, duiden op de dood. De vorm van een lijkkist doet daarbij eerder aan een vaartuig denken en dan zijn we ondanks de tegenwerpingen toch weer bij Charons bootje. Oei! Dus toch: ‘koudvuur’ en de dood. Daarom geen voorbarige conclusies. Even verder speuren wat ‘hij’ zou kunnen zijn.

In regel 2 zou de ‘hij-figuur’ rode sprankelende wijn kunnen zijn in een glas van kristallijn. ‘Sprankelend’ duidt op glanzend, waar de sterretjes vanaf schieten: een sprankelende persoonlijkheid, iemand die je nooit verveelt, die vol leven is. Letterlijk sprankelend is iets met prikkelende blaasjes, iets dat fonkelt, wemelt van, iets wat helder licht afstraalt, iets dat schittert, uitblinkt. Wat betreft dat bootje van Charon (zie de overwegingen in strofe 1) spreekt ook het woord ‘sprankelend’ tegen die verklaring van wat ‘hij’ zou kunnen zijn.

‘Wijn’ is een genotmiddel dat vaak gedronken wordt bij feestelijke gelegenheden. Het is een zacht, beschaafd drankje in tegenstelling tot bier, rum of veel andere alcoholische dranken en straalt een zeker cachet uit. Van wijn wordt je vrolijk, misschien dronken > dronken van vreugde > dronken van geluk > dronken van liefde. Wijn staat verder voor het bloed van Jezus. Bloed heeft in dit geval te maken met het leven (levendig), met het hart, met de liefde. Weer een punt (= woord ) dat het bootje van Charon onwaarschijnlijk maakt.

‘Rood’ is een symbool van de liefde, het bloed, het leven. Of van de oorlog, links (communisme > homoseksualiteit), woede, heftige emoties. Bijvoorbeeld rood aanlopen (van woede of schaamte). Gezien het plezierjacht en de wijn die plezier geven, lijken die laatste mogelijkheden te vervallen binnen deze context.

De andere woorden in deze regel (2.) begrenzen de mogelijkheden nog meer. In kristallijn (kristal) zit weer de glans, de luxe, de sprankeling, de schittering, het (goede) leven, de materiele welstand. Hij zou niet alleen de wijn (inhoud) zijn, maar ook de buitenkant, wat je ziet of wat je hoort, dus de manier waarop. Kristal is helder, kostbaar, schitterend glas. Die helderheid vertegenwoordigd eveneens de klank: kristalheldere klanken; kristallen klokjes.

Mijns inziens kunnen we Charons bootje vergeten als oplossing voor wat ‘hij’ had kunnen zijn. Alle woorden in de tweede regel van de eerste strofe lijken af te stevenen op liefde, het (goede) leven, luxe, genot, weelde. De ‘hij’ had iets kunnen zijn dat geluk, genot brengt en de hierboven genoemde kwaliteiten.

In regel 3: ‘robijnen om “mijn” oren te sieren’ had ‘hij’ weer allerlei leuke dingen kunnen zijn. ‘Robijnen’ zijn rode, kostbare (edel) gesteenten. Rood duidt weer op liefde en niet op woede of oorlog (gezien de eerdere overwegingen).

Mijn’ duidt erop dat het lyrisch subject een ‘ik-figuur’ is.

Met onze ‘oren’ kunnen we horen. In figuurlijk opzicht zou bedoeld kunnen worden: juweeltjes die we ‘horen’. Wat kunnen we horen? Klanken: muziek en woorden (rinkelende oorbellen). ‘Hij’ zou dan woorden kunnen representeren of muziek.

Het werkwoord ‘sieren’ betekent: tooien, versieren, tot lof strekken. Iets wat je siert maakt je (letterlijk of figuurlijk) mooier of laat je je mooier voelen. Bijvoorbeeld: ‘Dit gedrag ‘siert’ je niet’. Letterlijk zou sieren kunnen betekenen dat jouw oren (= jij) er mooier van wordt. Figuurlijk dat je er innerlijk mooier van wordt, dat jij je er mooier door voelt, dat ‘hij’ je complimentjes maakt, dat ‘hij’ lieve woordjes in je oor fluistert.

Gezien dit resultaat voor wat de denotatie en de connotatie van de woorden uit de regels 2 en 3 betreft kunnen we Charons bootje definitief laten varen. Blijft over de liefde, het huwelijk, een goede relatie, een luxe leventje enzovoorts, wat ‘hij’ allemaal niet is.

In regel 3,4,5 zou ‘hij’ een feestjurk met gelaagd décolleté om ’s nachts feest in te vieren, hotpants, bikini kunnen zijn. Dit zijn allemaal kledingstukken. Een feestjurk duidt weer  op plezier, feest (plezierjacht, rode, wijn, robijnen, sieren) en gelaagd décolleté op een vorm van blootgeven en dat in toenemende mate (> hotpants > bikini). In combinatie met hotpants > brandweer (weer brand) > bikini (bijna helemaal bloot) gluurt seksualiteit qua interpretatie vlak om de hoek. Is ‘hij’ seksualiteit? Liefdeswoorden? Niet uitgesloten. Wat daar tegen spreekt is dat ‘hij’ ook een ‘Klaagmuur’ zou kunnen zijn. Toch is bij een bepaalde interpretatie van ‘Klaagmuur’ die interpretatie van ‘hij’ (seksualiteit) niet uitgesloten. Is ‘hij’ seksualiteit en ‘Koudvuur’ aids of impotentie? Nog even verder zoeken dus. Blootgeven kan immers ook in  figuurlijke zin je ‘blootgeven’ betekenen tot je bijna naakt bent in emotioneel opzicht omdat ‘hij’ open kledingstukken vertegenwoordigt.

In regel 5 zou ‘hij’ ‘een lot uit de miljoenenloterij’ kunnen zijn = geld, rijkdom dus. Gaat het om materiële rijkdom of om wijsheid, kinderen, levensgeluk (arm meisje = zielig meisje <> rijk meisje = gelukkig meisje). Een orgasme?

In regel 6 zou ‘hij’ de ‘kabbelgolven op de kale dag’ kunnen zijn. De kale dag kan de oude dag betekenen of de dag waarop iemand minder macht heeft (Samson) of anderszins minder in aanzien is (armoede). Kabbelgolven geven rust, veroorzaken een rustgevend geluid. De kabbelgolven zouden de rust vertegenwoordigen die ‘hij’ zou kunnen zijn wanneer de ‘ik-figuur’ oud, onmachtig of arm is.

In regel 7: de Klaagmuur voor mijn onuitgesproken klacht. Letterlijke of figuurlijke klacht die niet eens hoeft te worden uitgesproken. Fysiek kun je denken aan iemands rug of borst die als een muur voor je is, waar je je kunt uitspreken of beter gezegd waar je je tegenaan kunt vlijen als je je ergens over zou willen beklagen. Bedoeld kan zijn de echte ‘Klaagmuur’ waar jij van jouw godsvrucht of devotie kunt getuigen. Echter daar protesteren woorden als ‘gelaagd decolleté’, ‘hotpants’ en ‘bikini’ krachtig tegen. Er is een spanningsveld tussen deze woorden want ‘Klaagmuur’ staat niet voor niets met een hoofdletter. Hierdoor komen seksualiteit en genot een beetje op de tocht te staan. In ieder geval zal het hoogstwaarschijnlijk niet om uitsluitend zingenot gaan. Misschien moeten we voor wat ‘hij’ kan beteken weer denken aan het andere bootje: het huwelijksbootje? Dan zou seksualiteit (gelaagd decolleté, hotpants, bikini) wel een woordje mogen meespreken.

In regel 8gitaargetokkel in lome stilte, drum in de nacht’: een rustgevend geluid op een stil ‘moment’ in het leven. Moment meer beschouwd als momenten of tijden (uren, dagen weken, maanden, jaren) waarin er niet veel gebeurt. Drum in de nacht: marrons onderhielden door middel van tromgeroffel contact met elkaar, waarschuwden elkaar, communiceerden met elkaar. De nacht kan zowel letterlijk als figuurlijk worden beschouwd. Denk aan: donkere dagen (problemen, depressie), maar ook aan een ‘maanverlichte nacht’ (romantiek). Ook een seksuele ‘vertaling’ is een mogelijkheid. Het gaat in beide gevallen om muziekinstrumenten en muziek uiteraard. Muziek maakt het leven lichter of mooier, veraangenaamt het, kan troostrijk zijn of een catharsis (geestelijke reiniging of zuivering na traumatische ervaringen > muziektherapie) betekenen. Daar zou ‘hij’ voor kunnen staan.

In regel 9brandweer in seizoenen van verzengende kilte’. Hier is de (eventuele) seksuele implicatie het grootst. Voor hetzelfde geld echter betekent ‘brandweer’ opnieuw brand.  In dit geval zou ‘hij’ als blusmiddel voor woede of andere heftige emoties kunnen dienen. Of ‘hij’ zou juist weer brand = vuur, liefde, enthousiasme, lust kunnen wekken in seizoenen van verzengende kilte. Verzengende kilte is een tegenstelling. Eigenlijk een schijnbare tegenstelling (paradox). Zie ook: de titelverklaring > verzengende kilte. In de combinatie seizoenen van verzengende kilte zou je kunnen denken aan landen, gebieden waar er een Grote droge tijd heerst (Suriname, woestijnen) en de grond, het gras volkomen verschroeid zijn. Zo bekeken lijkt het woord ‘kilte’ bijzonder misplaatst. Wat we ons wel kunnen voorstellen is dat een plek zo volstrekt uitgedroogd, verschroeid is dat het leven er onhoudbaar is en daar zou de brandweer welkom zijn. Als deze dodelijke droogte veroorzaakt is geworden door kilte is dat duidelijk figuurlijk bedoeld. Dan moet die kilte dus vreselijk zijn geweest.

Afsluiting strofe 1: de ‘hij-figuur’ zou een mannelijke partner, seksualiteit, het huwelijk, het leven kunnen zijn. Als hij staat voor het huwelijk zou Charons bootje een scheiding of aids kunnen betekenen. Als ‘hij’ geen plezierjacht is, dan kom je zonder dat het expliciet wordt uitgesproken door connotatie op het tegengestelde. Het zou dan eveneens de dood van de relatie door koudvuur kunnen betekenen. Er zijn echter nog twee coupletten die meer inzicht zullen geven. Dus we moeten liever niet vooruitlopen.

De tweede strofe begint met: ‘Wat ervan overblijft, is het scherpe roestgeluid:’ Deze regel sluit aan op de eerste strofe en schept daarom structuur. ‘Hij’ is een heleboel zaken niet (strofe 1) maar was kennelijk ooit in betere tijden wel (een deel van) deze opsomming van zaligheden. Dat blijkt uit het woord ‘overblijft’ in strofe twee. Er is sprake van een wisseling van de benoeming. Dat is een duidelijk signaal van de dichter. Van hetgeen ‘hij’ (een persoon > emotionele banden > intimiteit > menselijk contact) in de eerste strofe zou kunnen zijn, wordt nu gesproken over wat  ‘er’ (ervan) over blijft en niet wat van hem overblijft. Dat is een signaal dat we misschien met een ‘personificatie’ te maken hebben gehad (het huwelijk of de liefde bijvoorbeeld gezien als een mannelijke persoon). En dat de ‘hij’ niet langer als menselijk, warm, levend(ig) of sprankelend en troostrijk en genot-verschaffend wordt beschouwd. Er is sprake van een verschuiving van perceptie (waarneming, visie, hoe de ‘ik-figuur’ de ‘hij-figuur’ in het tweede couplet beschouwt). Hoe het ook zij ‘roestgeluid’ is slechts een deel van wat ‘er’ was. Een deel dat aan weer en wind heeft blootgestaan. Een deel dat niet mooi klinkt en daarom een messcherpe tegenstelling vormt met de ‘geluiden’ van de eerste strofe: kabbelgolven (rustgevend) gitaargetokkel (sereniteit) drum in de nacht (waarschuwing, energie, feest, communicatie). Dit is het tweede signaal dat erop voorbereid dat hetgeen volgt niet zo mooi of aangenaam is als alles wat ‘hij’ was en nog had kunnen zijn. Als we daarbij denken aan de ‘zeilboot’ of het ‘plezierjacht’ dan zou het metaal daarvan bijvoorbeeld aan roest onderhevig geweest kunnen zijn. En dan is de shift goed te verklaren. Mensen geven vaak boten namen van hun geliefden. Wanneer er sprake is van roest (letterlijk of figuurlijk), dan zou je geneigd kunnen zijn die roestbak als minder/niet menselijk te zien.

Regel 2: is een verklaring van het roestgeluid (structuur regel 1 en 2): ‘de schoppen die derdegraads snijden in de huid’. Schoppen kunnen graafgereedschap zijn. Of iemand die een ander schoppen (trappen) verkoopt door hem met zijn voet te belagen. Het kan beiden zijn omdat de schoppen derdegraads snijden in de ‘huid’. Schoppen in de zin van ‘trappen’ wordt normaal gesproken tot stomp geweld gerekend en die trappen veroorzaken geen derdegraads huidbeschadiging. Derdegraads wordt over het algemeen voor brandwonden gebruikt > koudvuur > brand > brandwonden (zie ook analyse titel). In dit geval wordt bedoeld iemands grond (reden om te leven, reden om voort te bestaan) maximaal, tot het uiterste ondergraven met roestige schoppen = trappen = graafwerktuigen of trappen below the belt die geen letterlijk trappen en ondermijnen hoeven te betekenen. Dan is er sprake van een metafoor. Iemand volledig afbranden door hem diep op de huid te zitten (schoppen) daarvoor hoef je hem/haar niet te cremeren, barbecueën of op de brandstapel te gooien. Dan zijn de schoppen en de grond onder hem weggraven evenmin letterlijk bedoeld. Zie hieronder:

Denotaties (woordenboekbetekenis) en connotaties (woordvelden) in regel 3:

‘van de grond exact op het dode punt waar ik lig’

  1. grond = bodem van de aarde > zeebodem; vlak waarop je staat; land (goed); erf; perceel; dat waarop iets/iemand steunt of is gevestigd (letterlijk/ figuurlijk); grondslag; beginsel; basis; motief; aanleiding; fundament; fundering > grondvesten; enzovoorts
  1. op grond waarvan ben je berecht = wat is de reden dat je bent berecht; op grond waarvan ben je op de grond gevallen = hoe komt het (reden) dat je op de vloer (bodem) bent gevallen;
  1. iets / iemand te gronde richten = iets/ iemand ruïneren; de ondergang veroorzaken van iets (hoop of een bedrijf) of iemand > aanvankelijk waren het schepen (regel 1. zeilboot, kano, plezierjacht) die te gronde werden gericht > richten = in een bepaalde richting sturen;
  1. grond (terrein) verliezen = de kans van slagen zien verminderen; zijn positie niet kunnen handhaven
  1. aan de grond zitten = geen geld meer hebben; terneergeslagen zijn; down zijn; niet verder kunnen > de uitdrukking is ontstaan naar analogie van schepen (regel 1. zeilboot, kano, plezierjacht) die op een ondiepe plaats waren vastgelopen en daardoor niet verder konden varen;
  1. iemand de grond in boren > iemand buitengewoon harde kritiek geven > de grond in boren werd gezegd van schepen (regel 1. zeilboot, kano, plezierjacht) die tot zinken werden gebracht door er gaten in te boren of door er gaten in te schieten of er tegenaan te rammen > de grond is dus de zeebodem > then you may hit rock bottom; Connotatie: met iemand in zee gaan > in het huwelijksbootje stappen > het huwelijksbootje heeft schipbreuk geleden;
  1. iemand de grond in trappen/stampen > iemands (vaste) grond onder de voeten weghalen > als iemand je de grond in trapt (schopt, stampt) heb je geen zekerheden (vaste grond) meer onder je voeten.
  1. de grond onder je voeten voelen wegzakken = door een bepaalde gebeurtenis je zekerheden verliezen > vaste grond onder je voeten verliezen = geen zekerheden meer hebben;
  1. (geen) vaste grond onder je voeten (meer) hebben = (geen) zekerheden (meer) hebben > van een zeevarende (regel 1. zeilboot, kano, plezierjacht) = aan wal zijn
  1. de grond in zinken > van pijn , schaamte (zinken hoort bij vaartuigen)
  1. door de grond zakken > je kunt door de grond zakken van schaamte, maar ook van pijn;
  1. iets/iemand met de grond gelijkmaken = slopen; afbreken; verwoesten; scherp bekritiseren; afkraken; neerhalen; neersabelen
  1. iemand tegen de grond werken = iemand omlaag, op de grond (letterlijk/figuurlijk) krijgen;

– tegen de grond gaan = gesloopt worden > flauwvallen > doordat iemand je een klap (schop, mep, trap) verkoopt

  1. op de grond liggen = sterk in waarde gedaald zijn > hij ligt (zit) volledig aan de grond (schip, mens) = hij is failliet, kapot, down and out

op een dood punt beland zijn = ergens waar je letterlijk of figuurlijk niet verder kunt > doodlopende straat.

De vertaling van regel 3: ‘van de grond exact op het dode punt waar ik lig’  geeft een verklaring welke huid het was (in regel twee) waarin de ‘schoppen derdegraads’ snijden. Dat is de huid van de grond  van het dode punt waar het lyrisch subject (zoals in de volgende regel zal blijken) in een kist ligt. Het lyrisch subject ligt (zit) al aan de grond = is totaal kapot en dat notabene op een plek waar hij/zij niet verder kan (doodpunt = doodlopende straat). Het is zo erg dat hij/zij reeds in een kist is opgebaard  > hij/zij heeft zich dus al laten kisten. De ‘hij-figuur’ van de eerste strofe is ten eerste veranderd – van vaartuigen om mee op reis te gaan, robijnen, blote kleding, Klaagmuur, kabbelgolven, een lachstimulus, muziek, brandweer – in: ‘er’ en ten tweede in: de ‘persoon’ (of het ding) die de roestige schoppen hanteert waardoor het geluid van die roestige schoppen door het lyrisch subject wordt gehoord (= niet gezien).

En dat exact ( > exacte wetenschappen > met wiskundige precisie) op het dode punt = een moment in mijn leven dat ik niet verder kan en ik in waarde ben verminderd (de grond waarop ik lig > punt 14)   dat ik helemaal down, verslagen, geruïneerd ben… Waardoor heeft de ‘ik-figuur’ alle zekerheden verloren, is hij geruïneerd? Doordat de ‘hij’ niet is gebleken te zijn wat hij had kunnen zijn en misschien ooit was. De schoppen die derdegraads de huid hebben opengesneden van de grond zijn bedoeld om het lyrisch subject verder af te maken door de grond met wiskundige precisie te ondergraven waarop het lyrisch subject in een kist ligt (zie ook r.4.).

Connotatie regel 4:

kluiten werpend > met modder/vuil gooien (smijten): iemand belasteren; beledigen; verdacht maken > bekogelen

cabriolet = tweewielig rijtuig dat door een paard wordt getrokken en een opvouwbare leren kap heeft en vooraan een bankje voor de koetsier; auto met opvouwbaar dak;

cabriolet dak = opvouwbaar dak > open dak = dak dat geheel of gedeeltelijk kan worden geopend; iets op je dak krijgen = ergens de schuld van krijgen; dat viel me koud op mijn dak = was een onaangename verrassing voor me; iemand op zijn dak zitten = iemand slaan; ranselen;

kist > doodkist > lijkkist > vliegtuig (neergestort) > dood

De vertaling van regel 4: (‘kluiten werpend op het cabriolet dak van de kist’) zou kunnen zijn: terwijl de ‘hij’ de kluiten aarde die de schoppen opgraven op het lyrisch subject werpt = het lyrisch subject beledigt, verdacht maakt, bekogeld (kluiten werpend) als de ‘ik-figuur’ onbeschermd (want het dak is open of gemaakt van stof) in de (doods)kist lig. Met andere woorden: de ‘hij-figuur’ gebruikt roestige schoppen om de grond te ondergraven waarop het lyrisch subject in een kist op een dood punt ligt en bekogelt met de kluiten die hij heeft opgegraven de kist waarin het lyrisch subject ligt.

 

Wat ervan overblijft, is het scherpe roestgeluid:

de schoppen die derdegraads snijden in de huid

van de grond exact op het dode punt waar ik lig

kluiten werpend op het cabriolet dak van de kist

Als we regel 1 tot en met 4 samen pakken, krijgen we dit: Wat rest van al het moois dat ‘hij’ had kunnen zijn? Dat is wat het lyrisch subject hoort ( > roestige geluid ) en voelt (kluiten -doodgegooid). Een akelig schurend, krakend, knarsen van de schoppen (letterlijk/figuurlijk ) waarmee ‘hij’ de ‘ik-figuur’, diens hele bestaan ondergraaft, ondermijnd zodat de ‘ik-figuur’ niets meer waard is, down is en daarna blijft ‘hij’ de ‘ik-figuur’ beledigen, vernederen, vuil op het lyrisch gebied smijten.

De vertaling van ‘raar’ in regel 5: ‘waarin ik raar nog niet doodgegooid door een list’ kan zijn: waarin (in de kist > structuur regel 4) ik – ‘en het is vreemd dat’ ik nog niet ‘ben’ doodgegooid.

De vertaling van regel 6 en 7: ‘met ‘t niets waar ik me mee kan verweren gaatjes weef, met dunne verzonnen groenstalen draadjes’ kan zijn:  daar ik niets heb waarmee ik me kan verdedigen (tegen de kluiten, het vuil, het doodgegooid worden nadat je mijn laatste zekerheden helemaal hebt ondergraven met je gemene (roestige) schoppen = me blijft bekritiseren als ik onbeschermd al bijna dood ben, weef ik dus maar gaatjes. Waarmee weef ik die gaatjes? Met verzonnen groen stalen draadjes. Dat is een vreemde verdediging – gaatjes weven – tenzij het weven van gaatjes figuurlijk is bedoeld.

Laten we daarom de denotatie en connotatie van (gaatje > ) gat eens bekijken:

  1. gat = opening die door geweld (boren, slaan), bederf, slijting is ontstaan; deuropening; > door een letterlijke of figuurlijke opening ergens in te maken (boren, slaan, hakken, branden. opblazen) zou je aan een onaangename plek (= gevangenis = land) of een bedreiging (letterlijk > lichamelijke of figuurlijk > geestelijke) kunnen ontsnappen;
  1. gat = gebrek, tekort, het ontbreken van iets.
  1. ergens geen gat in zien = geen uitweg, geen middel om uit de problemen te geraken;
  1. gat = iets waarover men niets (meer) weet (een gat in de markt)
  1. het gat uitgaan ( > deurgat > deuropening) = de deur uitgaan; vertrekken; sterven
  1. de gaten uit zijn; zich uit de gaten maken: maken dat je niet meer wordt gezien; sterven
  1. weet de één een spijker, weet de ander een gat: iemand te slim af zijn, telkens een oplossing, een antwoord, een uitvlucht bedenken;
  1. gat = scheepsluik naar een ruim (kano, zeilboot, plezierjacht);
  1. zeegat = open plaats tussen kusten of banken (kano, zeilboot, plezierjacht);
  1. gat = min of meer verborgen plaats waar men zich kan ophouden of (iets) verbergen;
  1. gat = het achterste deel van een schip.
  1. een gaatje in zijn hoofd hebben = gek zijn, niet goed wijs zijn;
  1. tot het gaatje gaan = tot het uiterste gaan;

met ‘t niets waar ik me mee kan verweren gaatjes

weef, met dunne verzonnen groenstalen draadjes

en tollend mijn harnas smeed op ‘t Fikkie bedacht

waarop, ik, roltabak in strak pak gewikkeld wacht.

Laten we ons deze vier regels heel plastisch voorstellen: ‘hij’ had een heleboel mooie dingen kunnen zijn (strofe 1. ) en is die dingen waarschijnlijk geweest want wat van al dat schoons overblijft, is het akelige geluid van schoppen die de grond van ‘mijn’ bestaan ondergraven en daarna vuil blijven smijten wanneer ik al bijna doodgegooid ben – het is overigens vreemd dat het nog niet is gebeurd (raar) – en ik zie er werkelijk geen gat meer in (weet me geen raad) en ik zou best de gaatjes uit willen gaan (vertrekken, desnoods helemaal doodgaan). Maar er is geen enkel gat (geen opening) om me in te verbergen of waardoor ik me uit de voeten zou kunnen maken. Bovendien lig ik in een kist, die op een koets ( > ouderwetse lijkkoets of een voorwerp dat uiterlijk lijkt op een schip dat aan de grond zit) lijkt, dus ik ben minstens schijndood. Wat mij logisch lijkt in mijn wanhoop is dat ik gaatjes ga creëren, een echt groot gat kan ik niet slaan, hakken, boren want er is niets waar ik me echt mee kan (ver)weren. Ik zal een manier moeten bedenken die slimmer is. Eén waarbij ik geen geweld nodig heb. God, ik heb niets, niets, niets, helemaal niets. Wat is niets? Niets is het afwezig zijn van iets. Wat ik wel kan en daar heb ik geen kracht voor nodig is: weven. Een gaatje weven? Ben je gek? Niemand kan een gaatje weven. Oh nee? Hoe heb jij een gat gemaakt in je deur? Door kozijnen eromheen te bouwen. En hoe heb jij een gat gebrand in de lievelingsbroek van je broer zodat je jouw vinger erin kan steken om hem flink te knijpen of te krabben? Door een gat in de stof te branden? En hoe laat je de stuntman door een brandend gat springen? Door een hoepel in de lucht te hangen, houden, krijgen en die hoepel in brand te steken.  Wacht even: dan bestaat er helemaal geen gat. Neen, ik heb er één geschapen. Als ik een gat in de muur wil maken, sla ik een deel van de muur kapot. Ik maak niet echt iets. Ik begrens. Ik maak grenzen en ik krijg een gat. De buurman zegt: ‘Hela, je hebt mijn muur kapot gemaakt.’ En ik word kwaad: ‘Ik heb iets gemaakt, iets geschapen maar niets kapot gemaakt, een gat heb ik verdorie gemaakt, geschapen, gecreëerd. Zie je niet hoe creatief ik ben?’ Met schoppen is dit diepe gat (graf) gegraven waarin ‘ik’ lig. Maar ik heb geen schoppen, geen scherpe breinaalden, geen hamer om mijn belagers de hersens mee in te slaan. Dus ik ga draadjes verzinnen en met die verzonnen (= gefantaseerde) draadjes ga ik gaatjes weven (begrenzingen maken) om me uit de gaatjes te werken, want nu zie ik er geen gat in en ik kan dus geen gat in de lucht springen of een gat in de dag slapen. Trouwens de lucht blijft echt ongeschonden en de dag is gewoon de dag als ik me die ‘moeite’ getroost. Ik moet grenzen stellen. En, luister eens, niemand kan gedachten of hersenspinsels horen, zien, ruiken, voelen, betasten = waarnemen. Als dat niet kan, heb ik niets waarmee ik me kan weren. Hallo, ik heb wel iets: gedachten. Hoera ik heb een idee! En als iemand visie heeft, kan hij grote dromen waar maken. Ik kan denken (verzinnen) dat ik niets voel, dat ik superman ben en wegvlieg of batman en tegen hoge wanden opklim of dat de kluiten die hij met de schoppen opgraaft me niet raken. Ik zeg tegen mezelf ( > verzonnen): ‘Sticks and stones may break my bones but words will never hurt me.’ Of ik verzin, fantaseer dat ik ‘hem’ vermoord. Dan kan hij de schoppen niet meer gebruiken en geen kluiten aarde opgraven om mij te ondergraven en bovendien te bekogelen met alles wat hij opgraaft door middel van die schoppen. Ik kan geloven dat ik heel, heel, heel sterk ben en dat niets me deert. Geen enkele kluit. Zal dat helpen?

Mijn draadjes (hersenspinsels) maak ik lekker groen want dat is de kleur van hoop, groei (groeiende planten) een nieuw begin, leven ( > lente > toekomst) vruchtbaarheid, vrede, veiligheid (verkeerslichten) hulp, ontspanning, bemiddeling, natuur, van nooduitgangen eerste hulp posten (Europese normen) vrijdag (lekker vrij en/of lekker vrijen) raad, evenwicht, vertrouwen, kalmte, doorgaan (mezelf groen licht geven). Maar eveneens van gif (> gifgroen > ik vergiftig hem met mijn stilzwijgen) van gal (> bitter > dat lusten veel dieren en mensen niet, mijn verbittering pruimt ‘hij’ niet ). Maar eveneens van nijd, jaloezie (groen van jaloezie) en jaloezieën zijn ramen die ik in mijn hoofd kan opendoen en vluchten of me juist opsluiten en beschermen ertegen. Dan word ik misschien het groene hart : het centrum van alles wat groen is, nog niet verstedelijkt, het symbool van alles waar groen voor staat midden tussen de industriesteden met hun vieze rookpluimen. Nog onkwetsbaarder zal ik me voelen als ik de verzonnen draadjes van staal maak en me erin rol. Natuurlijk gebeurt dat in gedachten, want in de kist ( > koets? > open of gesloten dak geeft geen bescherming) heb ik geen bewegingsruimte. Ik hypnotiseer mezelf en voel me sterk. Door de gaatjes die ik weef krijg ik een structuur van groen kippengaas waarmee ik me kan inpakken alsof ik een harnas heb gesmeed tegen die verdomde kluiten aarden waaronder ik word begraven. Het is wel een heel stijf pak geworden en het lijkt alsof ik roltabak ben die erop wacht aangestoken te worden, in de fik te worden gestoken. Dat was eigenlijk niet de bedoeling en dat witte vloeitje (vloeipapier) om me heen (verzonnen weefsel kan alles worden) maakt dat ik wel een ingezwachtelde dode, een mummie lijk. Straks wordt de brand in me gestoken. Of ik lijk wel een hond ( fikkie = brand wordt Fikkie = hond) met wie ‘hij’ kan doen wat hij wil, terwijl ik me juist wilde verschuilen.

Iets minder lyrisch, nuchterder: een gat bestaat bij de gratie van zijn begrenzing > bestaat dus niet. Als er een gat wordt gebrand in stof is het gat niets anders dan het gedeelte van de stof dat er niet meer is. Wat overblijft van dat gedeelte is as van de stof. Ga je het gat dichten dan breng je de randen van het weefsel weer bij elkaar. Wat je nooit zult vinden als je het gat hebt gedicht zijn ‘stukjes gat’ op de vloer. Sla je een muur in, dan liggen er stukjes muur (steen) op de vloer. Om een gat te maken heb je geen materiaal (‘gat’materiaal > materiaal waarvan men gaten maakt ) nodig. Je hebt een begrenzing nodig. En als je een gat in de dag slaapt, heb je niets nodig dan zelf slapen (verzinnen dat je slaapt, dood bent, niets voelt) om dat te doen. Net als een gat in de lucht springen. Houd een hoepel in de lucht en je kan je hond trainen om erdoorheen te springen. Toch, sorry, eerlijk gezegd bestaat dat gat niet. Hij bestaat bij de gratie van de hoepel die je telkens op een andere plek in de lucht kunt houden. Zie je al die gaten die je hebt gevormd in de lucht? Niet dus. Een gat bestaat niet. Is niets. Een gat is een optische illusie en ook weer niet. Een gat bestaat en bestaat niet. Als men een stukje van jou eraf hakt, zullen stukjes van jou op de vloer liggen. Als men stukjes van een gat uithakt, een gat groter maakt, een gat verandert, zullen steenbrokken, as, plastic ergens liggen. Geen brokstukken gat.  Een gat is een tekort aan iets (een gat in de markt). Maar je kunt in een gat iets stoppen. Maak maar eens een koker van papier. Temeer als er een bodem in het gat zit. Dan kun je er thee in doen en uit het gat drinken. Het gat kun je nooit breken. Als het kopje breekt, is het gat…? Foetsie! En wat je vindt zijn scherven en je krijgt je moeder op je dak. Als jij jezelf telkens verplaatst, heb je daar niet je broer of een hoepel voor nodig en niemand kan letterlijk door je heen springen, want waar zich een voorwerp bevindt, kan geen ander zijn. Omdat een gat lucht is, kan dat wel. Nee, toch? Dat gat is er alleen als ik een hoepel in de lucht houdt. Als ik mijn kopje vol schenk, en de lucht is weg, is het gat dan spoorloos? Is het gat dan thee geworden?

Door de manier waarop onze hersenen de stimuli visuele verwerken en de daaropvolgende waarneming scheppen, staren we ons blind op de illusie, de subjectieve werkelijkheid. Onze hersenen zijn constructief en creatief. Vreemder is het dat hoewel een gat niet bestaat je in een diep gat kan vallen en je nek breken en je begraven kan worden in een gat (graf). Let op: zelfs een graf kun je niet maken met grafmateriaal. Je moet telkens iets weghalen (aarde). Je moet een tekort aan iets creëren. Misschien dus een tekort aan gevoel (om geen kluiten te voelen), gebrekkig horen (het geluid van de roestige schoppen), slecht zien (cabriolet dak dat je open en dicht kan schuiven of door te tollen alsof je een draaitol bent), door veel gaatjes in je hersenen te weven zodat je gek lijkt? > hij heeft een gaatje in zijn hoofd. Goed een gat bestaat niet en gebruik je toch (een put). Toch hoop ik niet dat mijn eerst volgende reis ermee zal eindigen dat het vliegtuig terechtkomt in a big black hole.

Een verzinsel is niet waar. Dus een verzinsel is fantasie en bestaat niet. Gedachten bestaan niet. Punt. Toch? Gedachten zijn taal je kunt je in taal uitdrukken. Dus taal bestaat niet. Basta! Toch? Je kunt denken: ik heb honger. Maar je honger bestaat niet. Je kunt zeggen: ik heb honger, maar je hebt, bezit niets. Toch kun je woorden als een middel (gereedschap: schoppen = stembanden > woorden > kluiten) gebruiken om je doel te bereiken (eten krijgen). Je zegt dus dat je iets bezit (honger), terwijl je niets bezit om eten te krijgen. Toch bestaan woorden niet. Hoe komt het dat je wel je doel bereikt? Vooral als je met woorden bedreigt. Daar zijn mensen vaak nog banger voor dan voor een wild dier. Rasta Rostelli kan je alleen met zijn woorden dingen laten doen. Met dingen die niet bestaan, want hij moet ze eerst bedenken. En bedenksels bestaan niet. Dat zijn verzinsels van Rasta Rostelli. Ik bedoel leugens: ‘Je bent een hond.’ Toch kan een hypnotiseur je laten doen of laten wat hij wil (keffen, blaffen, bijten) alleen met de woorden (kluiten) die zijn stem (‘hij’) door middel van zijn spreekorganen (schoppen = tong, tanden, lippen, stembanden) uitspreekt. Hij kan je dingen laten geloven, zien, ruiken, horen die niet kunnen of bestaan. Toch bestaat taal echt niet. Als taal niet bestaat hoe kun je daarmee kwetsen, je doel bereiken? Stel dat je wel met taal kunt pijn doen, vernederen, blameren dan kun je met iets dat eigenlijk niets is je ook verdedigen. Misschien? Wie zal sterker zijn? Hoezo? We hebben allebei niets. En desondanks vechten we met niets en verdedigen ons met niets en eentje wint met niets (dan woorden). Misschien.

Het kan moeilijk zijn het onderscheid te maken tussen de ‘sensatie’ van de eigenschappen van ‘voorwerpen’ en de actuele waarneming. Hoe meer ‘puntjes’ (= woorden) hoe sterker de illusie (= eenheid = ding > abstract/concreet = structuur). Onze hersenen verbinden de puntjes om een subjectieve werkelijkheid te creëren.

Klinkt het weven van gaatjes nog als een onmogelijke manier om te ontsnappen aan die kluiten? En kun je zelfs als je niets hebt (alleen verzinsels, maar geef toe, die bestaan niet, zijn niets ) je verdedigen? Kun je dan bang worden dat je verdedigingsgereedschap, afweermechanisme, je machine (= hersenen die draadjes = verzinsels weven) je juist tot een te makkelijk brandoffer kunnen maken? Bijvoorbeeld omdat je tijdens het weven gaat rondtollen en na het weven op iets brandbaars lijkt of op een hond in plaats van zelf kluiten te werpen? Wat moet je anders indien je schijndood (= zwak) ergens op een doodlopende weg ligt?

Goed waarom deze filosofische, lange, lange, lange uitleg? Dit is wat een dichter doet. Dit is wat jij doet. Dit is wat wij doen. Taal leert ons dingen accepteren door illusies te creëren en ze als echt te presenteren. Heeft jou neus wel eens gelopen? Oh, de mijne wel en dat beest heeft als een slak een zoutig, slijmerig spoor achtergelaten vol bacteriën zonder één stap te verzetten. Een dichter – en iedereen hoor – legt dit soort zaken bloot. En soms klinkt iets wat we voor normaal slijten opeens vreemd. En iets wat vreemd is, snap je opeens, is juist normaal. Gaatjes weven met verzonnen groen stalen draadjes ‘klinkt’ een lezer heel raar (waarin ik raar nog niet doodgegooid door een list) ‘in de oren’, terwijl ik arme dichter hem niet eens ken en echt niet de hele dag over vreemde dingen praat en hij me niet kan horen. Toch begrijpt de lezer me wel als ik een gat in de lucht spring.

Analyse strofe 3 (zie ook denotatie en connotatie titel):

Regel 1. : ‘Het keurkorps van de troepen vindt me met gemak’. Nu breekt mijn klomp. De troepen? Er zijn helemaal geen troepen. Laat staan een keurkorps. Waartegen beschermt de ‘ik-figuur’ zich? Weet je nog: ‘met het niets waarmee ik me kan weren’. Nou weren = verweren = verdedigen (> geweer > in het geweer komen). Tegen de kluiten die worden gegooid. Dus het keurkorps van de troepen zouden de kluiten kunnen zijn. Heel, heel speciale (!) die bovenop je springen, je onder hen begraven, het moordcommando. Hoewel de ‘ik-figuur’ zich in een strak geweven pak heeft geharnast tegen de aanval wordt hij uiteraard gevonden omdat het harnas niet eens doorzeefd hoeft te worden. Het zijn gaatjes en die bestaan niet. Want het is een virtueel harnas dat een heleboel ontsnappingsgaatjes heeft, die juist als mikpunt kunnen dienen. Een harnas waarin de fik kan worden gestoken. En wat doet het moorcommando (de kluiten die onder leiding van de ‘hij’ figuur staan ) ? Aanvallen! Aanvallen! Aanvallen. Een hagelregen.

Tussen haakjes: zal het om seksualiteit gaan? Tenzij de ‘ik-figuur’ en de ‘hij-figuur’ een sadomasochistische verhouding hebben, lijkt dat me ver gezocht (hoe ver? In verre landen?). Wat spreekt daar tegen? In de eerste strofe lijkt het alsof de ‘ik-figuur’ teleurgesteld is over wat de ‘hij’ allemaal had kunnen zijn, met andere woorden niet is. Dus dit wat de ‘ik-figuur’ vreest (afgebrand worden) dat niet gebeurt, maar toch (op een andere manier) wel (afgemaakt worden) zou dan prettig zijn? In plaats van die sprankelende wijn in kristallijn en die lachstimulus? Een sadomasochistische (seksuele) relatie is het blijkbaar niet, hoe zeer het er ook op lijkt.

Regel 2. : ‘terwijl ik kloekzinnig als een kip zonder kop wentel’. De ‘ik-figuur’ wentelt als een kip zonder kop. Waarom? Omdat het keurkorps hem/haar met gemak vindt. Waarom? Hij of zij ligt in een kist op de grond (letterlijk of figuurlijk) is ondergraven, kan nergens naar toe en heeft met het (1) niets dat hij/zij ter verdediging had (2) niets (gaatjes) geweven met (3) niets (verzonnen draadjes > gedachten > taal > niets). Gewoon drie, vier keer niets ter bescherming gedaan. Zijn de kluiten dan wel echt? Vuil smijten zou immers kunnen gaan om iemand door middel van woorden diep te kwetsen, karaktermoord te plegen, te blameren? Zijn het echte kluiten tegenover gedachten? Is mijn neus weggelopen en zit ik met een wassen neus? Of geen neus? Dat zullen we zien.

Kloekzinnig betekent verstandig. Hoe kan een kip en nota bene één zonder kop verstandig zijn? Waarom heeft de kip geen kop? Is de ‘ik-figuur’: een geharnaste persoon, of is die figuur roltabak, of is die sufferd Fikkie of is die lafaard een kip? Het verdedigen gebeurt allemaal in het hoofd (‘auto’ brainwash) van de ‘ik-figuur’ die zich vlug heeft gerold in het geweven netwerk > virtueel heeft geharnast. De ‘ik-figuur’ realiseert zich al vlug dat hij nu net een sjekkie lijkt (roltabak) die in de fik kan worden gestoken omdat hij zijn virtuele bewegingsvrijheid nog verder heeft beknot (schreeuwen, terugschelden, vluchten). De ‘ik-figuur’ kon of wilde niet reëel vluchten en heeft dat in gedachten gedaan. Ook de handelingen van de ‘hij-figuur’ zijn metaforen. Hoe weten we dat? Omdat ik (al ben ik best een grote, suffe, stomkop) geen kluiten op me zou laten gooien en in een kist blijven liggen. Jij wel? Van de andere kant, misschien wel als ik op sterven na dood was. Alleen zou ik dan niet bedenken dat ik roltabak was die in de fik kon worden gestoken. Ik zou geen gaatjes (in gedachten weven) maar schreeuwen! En als ik zelfs dat niet meer kon, zou ik denken: mijn God, hij gaat benzine op me gooien en me als een kip barbecueën.

Het goocheltrucje is uit. We kunnen er zeker van zijn dat dit metaforen zijn, dat het gedicht een taalspelletje is, dat het over iets gaat dat verre van leuk is. Omdat de ‘ik-figuur’ het verdedigen met onuitgesproken woorden doet, komt hij/zij door de associaties op steeds andere metaforen. Hij/zij heeft een soort gaas, kippengaas geweven en komt op het woord ‘kip’.  Hij heeft echt niet de kerriekip van bobo tante Lientje in gedachten. laat staan voor ogen. In principe heeft hij geen beeld van welke kip dan ook die ooit heeft bestaan of zal bestaan. Geen huishen, geen geslachte kip, geen gebraden kip en geen zwarte of witte kip. De kip die voor alle kippen zou staan, die alle kippen zou representeren heeft hij niet (het concept). Zelfs niet in gedachten. Want die bestaat gewoon niet. Hij heeft verdorie gewoon…? Niets en nogmaals niets. Geen beeld, geen tekening, geen voorstelling van het concept kip. Oh, ja? Zeg dat nog eens! Hij heeft meer dan elke kip op aarde waard is, waard was, waard zal zijn. Hij heeft geen concept (beeld, foto) nodig van DE KIP. Hij heeft woordvelden (connotaties). Waarom denkt hij in deze situatie niet aan een springlevende kip? Omdat hij in een kist ligt als Jantje in de dodenkist. Omdat hij het raar vindt dat hij nog niet is doodgegooid. Omdat hij door de woorden die hij bedenkt, gelooft dat hij koud (‘Koudvuur’) gemaakt zal worden of verbrand. Omdat hij denkt dat de kluiten net kogels zijn uit een mitrailleur en hij zichzelf heeft opgerold als roltabak en wel eens in brand gestoken kan worden (‘Koudvuur’) en dat hij daardoor op een kip lijkt, een dode, zonder kop > roltabak, een sjekkie heeft niet zoiets als een kop qua uiterlijk. En het was stom van hem/haar zich zo te beperken. Nu wordt hij toch doodgegooid als een kip zonder kop. Hallo, geloof je me nog? Word dan wakker. It’s only words ( > associaties > metaforen > vergelijkingen) waar wel of geen beelden, concepten bij horen. Heb jij een concept van kip? En eentje zonder kop? Is hij ontdaan van veren of niet? By the way is die kip een haan of een hen? Welke kleur? Toch hebben je hersenen een weliswaar in nevelen gehuld beeld voorgetoverd. En (hopelijk) een sfeer geschapen, gevoelens meegedeeld. Want weet je dat heeft de dichter niet gedaan. Ga maar bij jezelf te rade. Dat doe jij, schat. En los van de werkelijke beelden: lijkt roltabak op een kip met of zonder kop ? Woorden zijn machtige spoken die steeds kunnen veranderen en ons zaken voor ogen spiegelen die je niet kunt zien. Ze houden huis in je hersenen. Wat je wel ziet? Ik weet het niet.

Kloekzinnig’: niet die kip zonder kop is kloekzinnig. Het wentelen (in Surinaams Nederlands dokken) wegduiken is zo zinnig als een kloek (hen) die haar kuikentjes onder de vleugels neemt > onder moeders vleugels ( > snap je?) Hier dan weer een woord dat je in gedachten voert naar kip net als gaas. Deze keer geen dode kip. Zo gebeurt dat: kloekzinnig > kloek > hen > moeder > bescherming > veiligheid.

Kloek’: een hen; flink van lichaamsbouw; tegen veel bestand; wakker; flink; sterk.

De ‘ik-figuur’ moet wel kloek (tegen veel bestand) zijn (> kloekzinnig > zo verstandig als een hen die haar kindjes verstopt onder haar vleugels zelfs als ze haar kop kwijt is, want ze wordt door liefde gedreven).   

Regel 3. : ‘zolang het klankkogels op me inregent als hagelslag’  Er is een duidelijk verband met de vorige regel (r. 2). Het is verstandig van de ‘ik-figuur’ om zich te wentelen om niet zo ongemakkelijk te worden geraakt en dus te worden vermoord (karaktermoord misschien?). Laten we wel in gedachten houden dat het virtueel wentelen moet zijn. In gedachten. Gezien de beperkte bewegingsvrijheid van de ‘ik-figuur’ in de kist die weer in een gat ligt. Het moet dus zijn dat hij/zij zich in psychisch opzicht onttrekt aan het bombardement van kluiten die als (dodelijke) kogels ( > uit een vuurwapen) worden ervaren. Notabene is het een hagelslag ( > mitrailleur met kogels zo groot als aardkluiten) die inregent (als regendruppels zoveel). Door het woord klank kunnen we er bijna niet meer onderuit dat het om woorden moet gaan. Ook door de connotatie met het vuil smijten ( kluiten werpend). Verder kennen we de uitdrukking: vragen op iemand afvuren. In het Engels kun je zeggen: ‘shoot’, hetgeen betekent steek maar van wal (alsof je een schip bent > kano, zeilboot, plezierjacht) = beginnen te praten.

Regel 4. : ‘om schokkend de mop buiten mijn leden te stuitenInderdaad niet de dood moet buiten de leden (ledematen) worden gestuit. Maar de mop (= grap = dekzwabber) dus de woorden. Is wat er wordt gezegd zo grappig? Welnee de (onhoorbare) geluiden van pijn die worden gemaakt (= lachen) en de schokken alsof de ‘ik-figuur’ lacht die worden veroorzaakt omdat de ‘ik-figuur’ wordt doorzeefd, zorgen ervoor dat het lichaam (virtueel) op en neer gaat bewegen.

Regel 5.: ‘die mij als heks op ijs gezwachteld in gloeiend gaas’. Vanwaar opeens dat ijs en die heks? Het is duidelijk dat het bekogelen en al het andere dat mooi of lelijk is metaforen zijn. Metaforen kennelijk voor woorden ( > klankkogels). Woorden die ijskoud worden uitgesproken en toch een brand van binnen in de ‘ik-figuur’ kunnen teweegbrengen en niet van verlangen en die hoewel ijskoud worden uitgesproken een vuur (= woede) vertegenwoordigen ( > ‘Koudvuur’). Als je verwacht een vuurregen over je heen te krijgen, zou jij je kunnen beschermen door jezelf op ijs te leggen, doen alsof je ijskoud bent, alsof wat gezegd wordt je koud laat, alsof je een lijk bent, een dode bevroren kip bent, terwijl je eigenlijk aan ‘koudvuur’ lijdt. Dit geeft aan dat het schokken inwendig gebeurd (strak pak gewikkeld; gezwachteld; op ijs > bevroren > alsof in het mortuarium). Gezwachteld (het groen stalen draadjesweefsel, het witte vloeipapier) in gloeiend gaas (gloeiend door de kogels) gaas (de verzinsels). Dus van fysiek, letterlijk schokken zal weinig terechtkomen.

Regel 6: ‘dwars door de honingraatgaatjes brandend belaagt’ De honingraatgaatjes zijn de gaatjes die zijn geweven van verzonnen groen stalen draadjes. Door honing krijg je niet alleen het idee van beschoten worden, maar eveneens gestoken worden door bijen. Dat allemaal door die verzonnen draadjes.

Regel 7: ‘en ik gepakt in kant me stervend verbaas over mijn’ . Gepakt = ingepakt = beetgenomen > door jezelf > door de ander. Gaas > kant. Gepakt in mijn eigen kant = gepakt door mijn eigen domme verdediging, door mijn eigen domme partij (aandeel = wie me steunt = niets = gaatjes).

Regel 8. ‘paradoxale pseudo-rust-Armada en stom beken dat’. Paradoxaal = een schijnbare, onwerkelijke rust. Als je helemaal verkrampt bent, op ijs ligt, bevroren bent, in strak pak gewikkeld bent en in iets als een doodkist ligt en bezig bent te sterven is het geen pseudo rust.  Je kunt je werkelijk niet bewegen. Toch is het een tegenstelling, want innerlijk schok je wel. Het is een schijnbare tegenstelling: je bent erg rustig (doodstil > uiterlijk > door te zwijgen) terwijl je innerlijk schokt (razend bent > koudvuur). Armada is een oorlogsschip (< Armada = gewapende vloot < gewapende schepen < kano, zeilschip, plezierjacht). De Armada was een onoverwinnelijke vloot. Je voert dus oorlog en ‘overwint’ door een ijskoude rust voor te wenden (geen stom woord te zeggen, je steek niet van wal, je shoot niet, je hebt je hele vloot gewapend met een dodelijk stilzwijgen, door ijskoud te zijn) en ondertussen is het pseudo rust, want je kookt (‘Koudvuur’) en niet alleen die rust is schijn. Ook de overwinning want je bent aan het sterven (pyrrusoverwinning). Het kant slaat op het gaas dat is ontstaan omdat de ‘ik-figuur’ gaatjes aan het weven was.

Regel 9. ‘ik hem in niets herken wat ik van je ken : je stem’. De aap komt uit de mouw. De ‘hij’ is de stem van iemand die niet wordt herkend door de ‘ik-figuur’. Laten we kijken of al die metaforen wel kloppen. Eigenlijk zijn het geen metaforen want zowel de verschillende beelden worden genoemd als de werkelijkheid > de stem > de persoon van wie de stem is, want het gaat om diens woorden, visie. Het is een asyndetische vergelijking. Een vergelijking zonder voegwoord (syndeton). Maar stem <> persoon = metafoor

In regel 1. Strofe 1: wordt ‘de stem’ (= hij ) vergeleken met drie vaartuigen: een kano, een zeilboot, een plezierjacht. Waarom is die vergelijking mogelijk?

  1. Door de woorden die iemand door middel van zijn stem uitspreekt, kun je het gevoel hebben in een andere sfeer of ruimte te komen te verkeren. Je wordt vervoerd van de ene naar de andere plek. Je reist in de geest. (Hypnose).
  2. steek van wal > begin te praten > alsof je stem (=jij) een schip is (bent);
  3. zie de connotatie met grond bij de punten 3, 5 en 6.

Andere woorden die op klank duiden zijn: kristallijn, kabbelgolven, gitaar, drum, geluid, klankkogels

Bij kogels kun je denken aan afvuren > vragen afvuren enzovoorts.

Met robijnen wordt bedoeld woorden die juwelen waard zijn. Een boek kan bijvoorbeeld een juweeltje zijn enzovoorts. Woorden die mooi zijn en me dronken maken (wijn) goed klinken (glas van kristallijn) de manier waarop de zoete woorden worden uitgesproken (lief, zacht, fluisterend, een warme stem, gevoelig). Openlijke woorden, naakte woorden (feestjurk, hotpants, bikini) waardoor iemand zich blootgeeft, zich uitkleedt, je vertelt hoeveel hij van je houdt (bijvoorbeeld) of hoe aardig je bent.

Met stem hoeft niet letterlijk stem bedoelt te zijn. Voorbeelden van wanneer stem symbolisch is bedoeld:

De stem van je hart volgen = doen wat je gevoel, niet je verstand je ingeeft.

De stem van je geweten = je aan ethische leefregels houden

De stem van God volgen = doen wat goed is;

De stem van het volk = wat het volk wil (= de wens)

Een stem hebben in iets = er wordt rekening gehouden met jouw oordeel (die je niet letterlijk hoeft te hebben uitgesproken, je kunt je oordeel doen blijken)

je stem uitbrengen/stemmen: dat doe je zonder je stem te gebruiken

Bovendien kan bijna alles een tekst zijn volgens een bepaalde zienswijze:

1.Je gezicht spreekt boekdelen (je gezicht heeft geen stem en kan desondanks spreken)

De uitdrukking op je gezicht zegt alles wat ik wil weten (datgene wat je met je gezicht zegt > normaal druk jij je via je stem uit)

2.Het kristal in het vervallen kasteel spreekt van een vervlogen grandeur (zonder stem toch spreken)

3.Met die blote kleding zeg je dat je ter beschikking bent voor Jan Rap en zijn maat. Trek uit!

Kleding, haardracht, auto’s, huisvesting, tatoeages kunnen ons informatie verstrekken alsof het om geschreven of gesproken taal (= teksten ) gaat.

4.Knipogen, schouderophalen, duim opsteken, middelvinger opsteken, ‘kom eens hier’ beweging met de wijsvinger. Gebarentaal (voor slechthorenden). Enzovoorts.

Dus iemands stem (= teksten = mening = gevoel) kan uit veel meer blijken dan de letterlijke stem.

Gebruikte stijlfiguren

1.Tegenstelling:

  1. Koudvuur (Koud <> vuur)
  2. Verzengende kilte (schroeiende <> kou)

2.Paradox: verzengende kilte

3.Opsomming of enumeratie:

  1. kano, zeilboot, plezierjacht
  2. feestjurk. gelaagd decolleté, hotpants, bikini

4.Climax (een opsomming die in kracht toeneemt):

  1. kano, zeilboot, plezierjacht (oplopend in luxe)
  2. Gelaagd decolleté, hotpants, bikini (toenemende blootheid)

5.Synesthesie:

  1. kano, zeilboot, plezierjacht (zien in plaats van horen)
  2. Klaagmuur: zien in plaats van horen
  3. in dit geval wordt gedaan alsof de stem kan worden gezien of geproefd (wijn) in plaats van gehoord. Bijvoorbeeld: rode, sprankelende wijn
  4. robijnen om mijn oren te sieren (zien in plaats van horen)
  5. een feestjurk, hotpants, bikini (zien in plaats van horen)
  6. lot uit de miljoenen loterij (zien in plaats van horen > letterlijk lot/ stukje papier)
  7. kabbelgolven: als het gaat om het zien van de golven (zien in plaats van horen)

6.asyndetische vergelijking ( = metafoor = vergelijking zonder als):

beeld                           werkelijkheid

  1. kano = stem = persoon
  2. zeilboot = stem = persoon
  3. plezierjacht = stem = persoon
  4. wijn = stem = persoon
  5. robijnen = stem = persoon
  6. feestjurk = stem = persoon
  7. hotpants = stem = persoon
  8. bikini = stem = persoon
  9. lot = stem = persoon
  10. kabbelgolven = stem = persoon
  11. lachstimulus = stem = persoon
  12. Klaagmuur = stem = persoon
  13. gitaargetokkel = stem = persoon
  14. brandweer = stem = persoon
  15. drum stem = persoon
  16. waarop, ik, roltabak > roltabak is het beeld. Ik is de werkelijkheid= asyndetische vergelijking
  1. pars pro toto (een deel voor het geheel):
  2. lot > niet alleen het papiertje (deel), maar ook het geld dat je wint (geheel).
  3. je stem > jij = persoon > relatie (een deel staat voor het geheel = de stem staat voor de hele persoon of voor de hele relatie)

Nota bene: ‘Stem’ is het belangrijkste woord in dit gedicht. Zonder dit woord zou wie of wat de ‘hij’ was niet te achterhalen zijn

1-Je stem kan een vergelijking zonder voegwoord (als, net, net als) zijn (= asyndetische vergelijking). Als er wel als stond zou het een vergelijking met als zijn. Zo zou de vergelijking er bijvoorbeeld uitzien: Je stem had als een kano, een zeilboot, een plezierjacht kunnen zijn. Of je stem had net als een glas wijn kunnen zijn in een glas van kristallijn.  Of je stem zou net een drum in de nacht kunnen zijn. Enzovoorts. Hier dus geen vergelijking met als.

2- Je stem kan een pars prototo zijn. Je bedoelt eigenlijk de hele persoon en niet alleen de stem. Zo zou de vergelijking er dan uit zien: jij had een bikini kunnen zijn. Of: jij had gitaargetokkel kunnen zijn.

3-Als in plaats van je stem de persoon zelf of de relatie wordt bedoeld dan staat de stem (= het beeld) voor de persoon (=) de werkelijkheid en dan is er sprake van een metafoor.

4- De twee woorden die de laatste woorden van het gedicht zijn (‘jouw stem’) zijn helemaal op het eind geplaatst. Die stijlfiguur wordt gebruikt om spanning te wekken . We noemen dit: distanzstellung (> distance > distantie > op een afstand plaatsen).

  1. metafoor
  2. koudvuur = 1. (verbale) aanvallen die beheerst, maar staalhard worden gedaan; 2. Een beheerste houding die een volledige wanhoop ‘maskeert’/’camoufleert’ . Of je voor de eerste of tweede verklaring kiest hangt af van het perspectief
  3. ‘hij’ = je stem of hij = persoon
  4. rode = liefdevolle; sprankelende = gepassioneerde
  5. glas = toon
  6. kristallijn = mooie, enthousiaste, breekbare
  7. oren = gemoedsgesteldheid
  8. sieren = blij, gelukkig maken
  9. robijnen om mijn oren te sieren = om me complimentjes te geven; om me in een goede stemming te brengen.
  10. gelaagd decolleté = geleidelijk aan steeds meer je emoties laten blijken
  11. ’s nachts = als het tegenzit ; op romantische momenten
  12. ’s nachts feest in te vieren = om met zijn tweeën een romantische, blije tijd te beleven; om zelfs als het sombere, problematische tijden zijn blij met elkaar te zijn
  13. uit de miljoenenloterij = van alle stemmen die ik ken of die er zijn de mooiste; van alle mensen die ik ken of die er zijn de beste.
  14. op de kale dag = wanneer ik onbelangrijk/oud/machteloos ben geworden
  15. onuitgesproken klacht = als ik me somber/verdrietig voel
  16. lome stilte = saaie dagen, weken, maanden; wanneer het leven niets te bieden schijnt te hebben (‘just another day’)
  17. in de nacht = als het onveilig is; op een romantisch moment; bij problemen
  18. seizoenen van verzengende kilte = tijden wanneer het leven niets meer te bieden schijnt te hebben zodat alles mij/ons onverschillig laat
  19. het scherpe roest geluid = de akelige dingen die je zegt en doet en die ik hoor en zie/merk;
  20. de schoppen = de (verbale) aanvallen of de spraakorganen
  21. die derdegraads snijden in de huid van de grond exact op het dode punt waar ik lig = die maximaal mijn bestaan van alle zekerheid ontdoen precies op het moment dat ik al helemaal kapot ben.
  22. kluiten werpend = nare woorden zeggen; me blameren; felle kritiek op me uitoefenen, me slecht behandelen
  23. op het cabriolet dak van de kist = op een moment dat ik onbeschermd en in emotioneel opzicht kaduuk ben
  24. gaatjes weef = uitweg/oplossing zoek;
  25. met verzonnen groenstalen draadjes = door allerlei hoopgevende (enzovoorts) dingetjes te bedenken waardoor ik me sterk voel
  26. tollend = als een gek van de ene naar de andere gedachte ‘springen’
  27. op ’t Fikkie bedacht = terwijl ik me erop voorbereid dat jij me finaal gaat kapot maken
  28. roltabak = een genotmiddel dat wordt vernietigd zodat er niets van overblijft
  29. in strak pak gewikkeld= zonder een krimp te geven
  30. keurkorps = de aller hatelijkste dingen die je zegt of doet.
  31. vindt me met gemak = ik wordt gemakkelijk te ‘pakken genomen’ door
  32. een kip zonder kop = zonder erbij na te denken = onverstandig = impulsief
  33. wentel = van mening verander = niet weet wat ik moet doen om me te beschermen en nu eens dit doe en dan weer dat
  34. zolang het klankkogels op me inregent als hagelslag = zolang je me zo hevig, onophoudelijk belaagt = zolang je gemene, harde woorden tegen me zegt
  35. om schokkend de mop buiten mijn leden te stuiten = om innerlijk geschokt de dingen die je tegen me zegt of wat je me aandoet buiten mijn innerlijk te houden, te zorgen dat die me niet raken
  36. die mij als heks op ijs gezwachteld in gloeiend gaas = terwijl ik doe alsof wat er gebeurt mij absoluut niet raakt terwijl de vernietigende dingen die je doet of zegt mijn afweermechanisme juist tot een kwelling maken
  37. dwars door de honingraatgaatjes brandend belaagt = dwars door mijn harmonisch aandoende emotionele bescherming dringen de gevolgen van je pijnlijke aanvallen door
  38. en ik gepakt in kant = 1. en ik mezelf voor de gek houd dat de manier waarop ik me bescherm zo goed en mooi is als een mooie stof; 2. en ik mezelf insluit in mijn niet adequate, pseudo verdedigingsmethode
  39. stervend = in emotioneel opzicht ben ik bezig helemaal kapot te gaan
  40. paradoxale pseudo-rust Armada = mijn schijnbare onverschillige vorm van oorlog voeren waarbij ik me gedraag of absoluut niets me kan schelen terwijl ik innerlijk kapot ga
  41. stom beken = zonder te praten of te kunnen denken stel ik bij mezelf vast
  42. dat ik hem in niets herken wat ik van je ken: jouw stem = dat ik niets begrijp van alle akeligs dat je tegen me zegt en me aandoet.
  43. je stem = jij
  44. schoppen = spreekorganen: lippen, stembanden; tong; gehemelte
  45. kluiten = woorden
  46. nacht = sombere tijden; romantiek; momenten dat je niet goed wordt begrepen
  47. derdegraads = erg diep
  48. snijden = graven
  49. glas = manier van praten, toon, voorzichtig
  50. kristallijn = zoet, zacht, helder/vrolijk klinkend, tinkelend

 

Ruimte (sfeer)

Het gaat duidelijk niet om een letterlijke ruimte. Het gaat om een sfeer. Als we de vergelijkingen aanhouden, dan gaat het om een open ruimte waarbij het lyrisch subject in een gat (= graf ) in de grond in een kist ligt en met kluiten aarde wordt bekogeld nadat de grond onder zijn of haar voeten is ondergraven. Er is een ‘hij’, die geen ‘hij’ is maar een stem, die de kluiten aarde met schoppenvol over de ander heen smijt. Die stem moet dus aan de rand van het graf boven de ander staan. Er is dreiging, beperking van de bewegingsvrijheid (= geen ruimte) van het lyrisch subject.

Fysisch perspectief

Liggend vanuit een kist dat in een graf ligt.

Tijd

Er is een zeker tijdsverloop. Verdere tijdsaanduidingen ontbreken. Het zal dag zijn. Er wordt namelijk niet gerept over duisternis. Het tijdsverloop begint met een tijd voor de aanvallen naar ‘het moment’ (in niet letterlijke zin > samenballing van de tijd) waarop de aanvallen volop in gang zijn tot het lyrisch subject meent stervende te zijn.

Structuur

Alle drie strofen bestaan uit negen regels. In alle drie zijn er veel woorden die naar de titel verwijzen (zie ook titelanalyse). In de eerste strofe wordt de teleurstelling uitgesproken over alles wat de stem had kunnen zijn. In strofe twee wordt verteld wat er in plaats daarvan van over is en hoe het lyrisch subject zich verdedigt tegen wat ervan over is (de schoppen die derdegraads snijden in de huid). In drie gaat het over de rest van de ‘strijd’. Er zit een verhaal in dat wordt vervolgd. (zie ook titelanalyse).

Psychisch perspectief

Het lyrisch subject (de ‘ik-figuur’) wordt (verbaal) afgemaakt door een ander en voelt zich  daardoor heel erg gekwetst en vernederd deels door zijn/haar domme manier van verdedigen.

Vorm

Dit zou nog bij de vorm moeten komen. Het hele gedicht is gebouwd op metaforen en vergelijkingen. Veel metaforen en daardoor associaties (= connotaties) kunnen tot de scheepvaart terug worden gevoerd. Zo lijken sommige boten op een (doods)kist, En een stoffen dak doet aan zeilen denken die immers ook van stof zijn. En het woord kist staat voor een vervoermiddel. Boten zijn weliswaar vaartuigen, maar vooral vervoermiddelen. Deze ‘kist’ zit aan de grond, is vastgelopen. Dan kom je terug bij in plaats van een heerlijk voertuig (kano, zeilboot, plezierjacht) is ‘hij’ een neergestort ( < kist = vliegtuig ) voertuig, een vastgelopen schip geworden.

Conclusie :

Strofe1. We mogen inderdaad aan een huwelijk of aan een andere intense, intieme relatie denken. Het zou zelfs de stem van je geweten kunnen zijn, de stem van God, of een (vroegere) kolonie  tegenover de (gewezen) kolonisator. Bij zo’n relatie is de ene partij (gedwongen) in zee gegaan met de andere. Misschien zijn die twee op verschillende ogenblikken onder verschillende omstandigheden in het ‘huwelijksbootje’ gestapt met elkaar (= je bent een innige verhouding begonnen). De stem (= dan de persoon, de andere partij) zou dan symbool staan voor het bootje. Je hebt wederzijds je jawoord (= stem) gegeven. Je hebt je aan die persoon (persoon = stem) gegeven  en hebt met hem/haar de ‘reis’ aanvaard.  Je begint met een eenvoudige reis in een kano. Of je zou daarmee kunnen of willen beginnen. Misschien moet je naar elkaar toegroeien, is de reis nog niet comfortabel of is de geldspeling nog niet zo groot. Mettertijd wordt het vaartuig een plezierjacht. Of zou dat kunnen worden, dat voorzie je. Je kunt op dat plezierjacht (in die ‘’huwelijkssituatie) een liefdevolle, schitterende relatie opbouwen waarbij je elkaar met egards behandelt en lieve, mooie, bemoedigende dingen tegen elkaar zegt. Dingen die je als muziek in de oren klinken zodat je je geleidelijk aan steeds meer durft bloot te geven zowel letterlijk als figuurlijk. Ook wanneer het allemaal minder prettig loopt of het leven saai lijkt. De stem zou je brandweer kunnen zijn die water sproeit of je redt (zoals een kat uit een boom) wanneer de problemen brandend pijnlijk zijn. Dat zou allemaal kunnen en was ook (gedeeltelijk) zo. Of zou je  (levens)lust, levensvreugde opnieuw kunnen wekken (= aanwakkeren). Of zou je seksuele lust kunnen blussen of je razernij, wanneer je kookt van woede, kunnen temperen in plaats van aanwakkeren.

Strofe 2. Wat er in werkelijkheid gebeurt is dat één van de partners net wanneer de ander (om welke reden ook) reeds volledig kapot is, begint met zijn wederhelft te ondermijnen en te besmeuren in woord en daad. Het schip loopt vast. Het enige wat de belaagde, verzwakte persoon kan doen, is zich allerlei kleine dingetjes voorstellen die hoop bieden, de indruk van harmonie, en opnieuw bloeien wekken. De aanvallen van de belager worden evenwel zo hevig dat dit geweldloos zich verweren gaat werken tegen de belaagde die zich een genotmiddel, een hond gaat voelen. Bovendien ontstaat de angst bij het lyrisch subject, dat het schip (= hij/zij) volledig te gronde gericht gaat worden.

Strofe 3. De zwakke verdediging van het lyrisch subject, het geweldloos ondergaan van de aanvallen werkt tegen hem omdat die steeds heviger en vaker worden gedaan. Terwijl het lyrisch subject emotioneel aan het sterven is, kan hij/zij alleen maar de strijd en zijn namaak oorlog voeren (Armada is een heleboel oorlogsschepen) met als wapens ogenschijnlijke rust, stilte en ijskoude onverschilligheid. Hij wint de oorlog liggend in zijn zelfgemaakte harnas terwijl hij daarin te kooi (> kippengaas > kip > te kooi gaan = in scheepstaal: gaan slapen; sterven) gaat. Hij moet toegeven dat hij er niets van begrijpt en niet echt overwint, maar is vastgelopen, schipbreuk heeft geleden.

Handeling

Het lyrisch subject overdenkt zijn/haar teleurstelling over hoe mooi de relatie (stem) was en nog zou kunnen zijn. Wat rest van de verhouding is niet fraai: constante aanvallen. Het slachtoffer meet zich tevergeefs een geestelijke houding van ijskoude onkwetsbaarheid aan. De aanvallen worden steeds heftiger en het lyrisch subject sterft van pijn en kan het ‘koude vuur’ niet relateren aan wat hij/zij weet van de persoon die dat doet. De handeling is voor twee-derde (twee coupletten) gebaseerd op de aanvallen (strofe 2 en 3).

Het centrale thema

Teleurstelling in een relatie waarbij de ene partij wordt afgemaakt en daardoor van streek raakt zonder dat die zich adequaat kan verdedigen tegen de aanvallen en zonder te begrijpen waarom het gebeurt.

Het onderwerp

Het is niet zinvol vast te blijven houden aan een ideaal van bijvoorbeeld geweldloosheid als de tegenpartij blijft aanvallen.

N.B. Vanaf de handeling naar het onderwerp toe wordt ‘de idee’ achter het gedicht steeds abstracter.

Nota bene (algemeen)

Hoe zeer een gedicht, roman, verhaal (= tekst = gevoelens = gedachten) ook tot op het bot wordt geanalyseerd, er blijven altijd ideeën, abstracte begrippen die per individu, cultuur, plaats of tijd in de geschiedenis zullen verschillen of nietszeggend of juist heel erg veel meer betekenend zullen zijn. Mijn mening is daarom dat de betekenis van een tekst (zelfs het centrale thema) niet altijd te achterhalen zal zijn. Bijvoorbeeld: stel dat dit gedicht ‘vertaald’ zou worden. Niet in een andere taal dan in het Nederlands. Dus van het Nederlands naar het Nederlands voor mensen die gewoon Nederlands spreken. Maar dat die mensen in een streek wonen (Antarctica bijvoorbeeld of een fictieve plaats) waar het woord ‘groen’ (groen stalen draadjes) geen associaties oproept met verkeerslichten (= veiligheid) omdat alle verkeer per lucht gebeurt en dat er stroomgolven zijn waarop alle vliegmobielen reageren door in de lucht te blijven hangen (in plaats van ‘rood’ licht = pas op > gevaar > wachten!) of juist een duwtje  voorwaarts, naar links of naar rechts krijgen afhankelijk van naar welke richting jij aan een hendel hebt getrokken. Dan kennen die mensen de kleur groen niet als signaal voor veiligheid. En ook niet de uitdrukking iemand groen licht geven. Als er alleen maar ijs ligt kennen ze groen ook niet als de kleur van vruchtbaarheid (plantengroei) evenmin als begin van de lente (> toekomst > hoop > nieuw > onervaren) enzovoorts. Ze zullen nooit zeggen: zo groen als gras of een oude bok lust wel een groen blaadje, jij bent nog maar een groentje en ze zullen evenmin de betekenissen van deze uitdrukkingen en hun connotaties (woordvelden) snappen. En op ijs gaan liggen of een ijskoude houding of een ijskoude ontvangst zou vervangen kunnen worden door een hemelsblauwe houding of ontvangst (in figuurlijk opzicht) omdat hun handen en de omgeving en alles sowieso altijd koud zijn. Op ijs liggen doen ze altijd (iglo). Stel dat ze hun doden niet in een kist begraven, maar opeten. Ze kennen dan geen mortuarium omdat hun doden nooit gaan rotten. Dan zouden ze er niets van begrijpen dat op ijs liggen te maken zou kunnen hebben met dood zijn. Als ze geen drum of gitaar kennen omdat ze nooit muziek maken, maar zingen (= echte stem > enzovoorts) zullen ook die vergelijkingen hen ontgaan. Per persoon zal de definitieve betekenis ook verschillen. Als je vader altijd ’s nachts tegen je zei: ‘Als je niet stopt met blèren’ ga ik op je drum roffelen’, dan heb je een andere associatie dan als je vader je elke donderdagavond meenam naar muziekoefeningen en hij een befaamde drummer was (zie de frase: drum in de nacht).

Tegenwoordig kunnen we als Westerling deze speciale tekst wel redelijk goed begrijpen. Toch blijft het voor een dichter zo dat nooit alles is gezegd of uitgelegd. Daarom gebruiken schrijvers graag metaforen. Om korter veel meer te zeggen en zich veel ‘pakken’der of veel mooier te uiten.

In gewone taal zou dit gedicht er zo uit kunnen zien en toch zouden we even hard of nog harder ons afvragen wat de ander had gevoeld en bedoeld en de tekst maar ten dele kunnen duiden: ‘we hadden allerlei avonturen kunnen beleven, het zo fijn met elkaar kunnen hebben; je had lief tegen me kunnen zijn en lieve dingen zeggen tegen me op een lieve, levendige toon, je had me daardoor beter kunnen leren kennen, je had grappig kunnen zijn en me kunnen laten lachen, je had me kunnen troosten zonder dat ik zei tegen je dat ik me niet prettig voelde.’ enzovoorts.

Wat betekent fijn? Dat we een grote auto hadden, dat we kampvuren maakten, dat we samen op reis gingen?

En lief? Dat je me elke nacht een kus gaf voor het slapen gaan of dat je lekker kookte, of dat je… enzovoorts.

Veel duidelijker is het niet geworden omdat ik abstractere woorden heb gebruikt (fijn, lief, kennen > ken ik je niet goed genoeg met die grote bil van je?) enzovoorts.

Veel mooier ook niet, denk ik.

Hoewel: je hebt in het gedicht ‘Koudvuur’ alles veel duidelijker gemaakt en toch kan iedereen onder een ‘drum in de nacht’ iets anders verstaan omdat het ambigue (meerduidig; voor meer dan één betekenis ‘vat’baar) is. Dat geldt zelfs nog meer voor : ‘brandweer in momenten van verzengende kilte.’ Dat is veel ‘sterker’ dan: je had mijn lust (= wellust, levenslust, energie) weer kunnen opwekken wanneer ik totaal geen zin had in seks en je had als ik razend van woede was met me kunnen praten zodat ik zou af’koelen’. Langer, saaier, minder ‘krachtig’, minder mooi. Maar helemaal uitleggen wat je bedoelt, lukt meestal toch niet en dat is echt niet erg. Dan blijft niet alleen de magie van de taal (wat bedoelt die ander nu precies?) maar ook de magie van relaties bestaan. Halleluja. Amen.

Laat een reactie achter

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *