Beducht bestudeert ze hem. Vanaf zijn door kaalslag bedreigde, kabbelende kruin tot aan de neuzen van zijn glimmend gepoetste schoenen. Geglaceerde karamel schijnen ze welhaast. Traag, de vleugelslag van een reuzengier waardig, varen haar wimpers terug, opwaarts gaan ze langs de vlijmscherpe vouwen van de keurig geperste, kameelbruine broek. Bij de vanillekleurige riem met de nepgouden gesp stokken ze even. Daar vertoont het lichtblauwe overhemd met de smalle écru lengtestrepen een flauwe glooiing en wat minuscule plooien al is het onberispelijk in de pantalon gestopt. Normaal gesproken zou uitsluitend een etalagepop erin slagen het langer dan een half uur even ordelijk erin te houden. Maar natuurlijk heeft hij zoals gewoonlijk na het uitstappen een snelle blik om zich heen geworpen en zich strak gestreken. Brandschoon is de binnenkant van de kraag, kurkdroog de stof onder de mouwen, terwijl de zon moordend vuurspuwt en zij geleidelijk aan in een natte dweil verandert. Uiteraard heeft de airco van zijn Isuzu Trooper onderweg naar haar toe op volle toeren gedraaid. Desondanks ziet hij er, de hitte in aanmerking genomen, onnatuurlijk fris en koel uit. Glad geschoren en mat ogen zijn wangen en een zweem van zijn aftershave of eau de toilette verspreidt zich om hen heen. Hem kennende is hij na de tondeuse en douche linea recta naar zijn auto gekuierd. Pas als hij over zijn haar strijkt, trekt de fonkelende trouwring haar aandacht. Zelfs wanneer hij in het bad gaat of een lekke band verwisselt, legt hij dit kleinood nooit af, want er wordt beklemmend goed voor hem gezorgd. Daar werkt hij met beide gemanicuurde handen ongetwijfeld voortvarend aan mee.
Galmend overvalt plotseling de angst haar dat zij naar knoflook riekt. En misschien lichtelijk naar zweet? Ze klemt haar bovenarmen tegen haar flanken en voelt gegeneerd het overvloedige, onheilspellende vocht. Tijdens het bereiden van de lunch is ze door de bel opgeschrikt en gedachteloos is ze inderhaast naar beneden gesprint. Nou ja, wat dondert het? Wat haar betreft, had hij naar de Zuidpool mogen emigreren. Acht ellendige weken heeft ze gebeden dat hij zijn heil en zegen hervindt waar hij die heeft verloren. Daar waar hij thuishoort. Absoluut niet bij dit kliekje. Eindelijk is ze afgekickt van deze pendelaar.
Dat hij er toch weer is…
Rimpelloos, vol vertrouwen wacht hij na zijn openingsrede haar welkomstwoord af. Daarbij bewaken zijn armen als twee lijfwachten de forse torso: een homp aardappelpuree geflankeerd door knakworsten. Bekroond met een stronk bloemkool overgoten met een scheut ketjap. Machteloze woede en een groeiend gevoel van minderwaardigheid dat zij altijd in zijn bijzijn krijgt, drijven haar ertoe dit karikaturale beeld van hem te creëren, realiseert ze zich. Direct nadat dit besef tot haar is doorgedrongen, slikt ze de bittere pil. Op een patser of dandy lijkt hij allerminst. Niets aan hem is werkelijk flashy. Zelfgenoegzaam en genoeglijk dobbert hij binnen de – weliswaar uiterste grenzen – van gesoigneerd en modieus zijn zonder door te buigen naar opzichtigheid. Jammer genoeg slaagt hij erin net niet te overdrijven. Meer dan een rudimentair buikje zal deze perfect geklede meneer in de toekomst evenmin krijgen. Daarvoor traint hij te rigoureus en beheerst hij te meedogenloos zijn eetgedrag en dieet. Erfelijk materiaal moet de lichte helling boven zijn riem zijn. Voor het overige valt op zijn postuur niets aan te merken. Stevig gebouwd, wel behoorlijk ontwikkelde arm- en beenspieren, geen kunstmatig opgepompte primaat.
Om te ontdekken wat haar niettemin plotseling afstoot aan de fysieke verschijning van deze uiterlijk beschaafde, gedistingeerde heer had ze een aardig aantal duiten willen verspillen. Waarschijnlijk wordt haar huidige aversie voornamelijk bepaald door zaken die weinig met zijn uiterlijk te doen hebben, al vertaalt ze haar groeiende afkeer wel op die manier. Wat zeker van invloed is, is bijvoorbeeld het feit dat hij hecht in de echt is verbonden en vurig wenst die sociale status te continueren met alle gevolgen van dien voor willekeurig welke buitenechtelijke ‘relatie’. Omgekeerd charmeert geen enkel wissewasje haar lang genoeg meer die buiten de huwelijkse trouw moet floreren. Holle vaten klinken echter het hardst als je hardhorend bent gemaakt en hardleers bent geworden. Ze had mogen lijden dat deze beperkingen de enige hordes waren geweest waarover ze voortdurend was gestruikeld.
Slapeloze uren, onafgebroken lusteloosheid, de zinloosheid der dingen – de bekende symptomen – hadden haar op zoek naar genezing in zijn armen gedreven. Weer eens was de medicijn erger dan de kwaal gebleken. Dokter, tijdverspilling, geestenbezweerder en fitness-leraar zijn, is geen sinecure. Vooral niet als dat alles behalve je roeping is en je reeds kampt met een overvolle agenda, een opgeblazen ego en een gifslang in je portemonnee. Haar probleem was dat geen enkele andere inspanning hielp of rust schonk. Geen boek boeide, geen t.v.-programma bood soelaas, geen massage of sauna ontspande. Allemaal motieven die haar in de biechtstoel van de duivel hadden doen belanden en zijn voorsprong hadden bewerkstelligd, waardoor ze de walging van zijn vloeistoffen, zijn afvalstoffen tot kort geleden kon tolereren. Ze moet er niet aan denken zich nog op deze manier te laten misbruiken. Al die lichaamsvochten!
Overigens zou deze pauw er stukken minder aantrekkelijk uit zien als er minder aandacht aan zijn verentooi werd besteed. Deze onnavolgbare, onverbeterlijke zorg getuigde van de uitstekende verhouding die hij – in ieder geval in dit opzicht – had met de vrouw die hij met haar bedroog. Tegenwoordig vond zij zelf deze opsmuk steeds benauwender. Zij kon gelukkig niet eens een das strikken. En zelfs als ze het had gekund, zou ze dergelijke bezigheden niet als onderdeel van haar taken als wettige echtgenote hebben beschouwd. En zeker niet als minnares. Het straalde van hem af dat hij zo’n type bedisselende vrouw had en nog belangrijker: nodig had. Kennelijk liet hij zich graag vertroetelen. Mevrouw zou ook wel zijn ondergoed voor hem kopen en zijn koffers voor hem inpakken als hij op reis ging. Nou ja, waar maakte zij zich druk om? Het ging haar allemaal niets, helemaal niets aan en dat was wat haar betrof een groot geschenk van anonieme herkomst.
Hoe vaak had ze hem van zich af proberen te schudden? Even vaak als ze hem in haar huis, lichaam en leven had toegelaten. Zo gauw het Z.K.H. behaagde, ontglipte hij haar aalglad met als nooit aflatend, plausibel excuus zijn huwelijks- en gezinsperikelen. Aan de telefoon was hij bij tijd en wijle discreet en voorkomend: ‘Lieverd, zo dadelijk ben ik niet langer alleen.’ Af en toe was hij vlak voor het weekend fluweelzacht: ‘Ik heb een paar drukke dagen in het vooruitzicht.’ Grof vertaald: afdankertje, afgelikte boterham ik charter je wel, als en wanneer het mij schikt. Tot weerziens.
Zeven en zeven is veertien.
Hij vraagt. Zij draait. Altijd. Zonder uitzondering.
Nu likt hij zijn lippen af.
Ranzig, rauw, metalig plakt als fictief voorproefje zijn lustbevrediging bij voorbaat in haar keel, terwijl ze elkaar zojuist hebben begroet. Alsof hij op het punt van vertrek staat en hij haar niet luttele seconden geleden heeft overgoten met zijn loftuitingen. Telkens werd het in het verleden moeilijker de naweeën van zijn ultieme genot weg te gorgelen. Achteraf werd ze in haar eentje een heel orgel. Mondwater, tandpasta, tandenborstel en goede voornemens waren de instrumenten. Schuierend – tot achter in haar gehemelte om opeens met uitpuilende ogen te staan kaken als een vis op het droge – stond ze voor de wastafel meewarig, misselijk en onwaardig te zijn. Haar eenzijdige, nooit gehonoreerde voornemens, de luizen in hun beider pelzen, flikflooide hij compleet naar de verst van de aarde verwijderde planeet zodra hij zich onverwachts aandiende. Jeukende, rust verstorende, mogelijk besmettelijke vlooien die hij te vuur en te zwaard bestreed. Meestal in het heetst van elke strijd, hoog te paard gezeten, hautain desinfecteerde hij de plaag die de pest was voor hun liaison. Zijn lichaamstaal verraadde dan ongeduld, onwil om naar haar te luisteren. Hij richtte zich op, begon zich omstandig aan te kleden, ontweek haar blik, vaagde haar van de aardbodem. Of het was eeuwig het verkeerde moment of hij ‘begreep’ niets van wat haar dwarszat en waarom ze toe was aan verandering van de situatie.
Verbeten zwijgend taxeren zij elkaar. Als uit graniet gehouwen vergeten ze de rest van de werkelijkheid tijdens hun non-verbale gevecht. Schuldig voelt ze zich allerminst, hoewel ze allebei minstens een hele minuut van hun dag kwijt zijn. Integendeel: het ergert haar dat hij erop rekent dat zij degene zal zijn die capituleert. Desondanks bespaart het tijd en energie als ze direct een einde maakt aan zijn grootheidswaan. De waan dat hij haar van voren af aan als speelbal kan gebruiken. Er is geen twijfel mogelijk. Ze is volledig afgekickt. ‘Ik had je gevraagd me van je bezoekjes verstoken te laten.’
‘Alles, echt alles heb ik geprobeerd. Langer hou ik het zonder jou niet vol. Je bent een deel van mijn leven.’
Vandaag laat ze zich geenszins in de val lokken. Als een rat. Zijn woorden dienen uitsluitend als lokaas. Ingestudeerd, hoogdravend, onecht. Oké, toegegeven: spontaniteit of eerlijkheid is slecht besteed aan zo’n stiekeme relatie. Onder andere daarom wordt vandaag de teller definitief op vijftien gestopt. Zijn antwoord is zo clichématig en zo onwaarachtig dat ze bijna aan plaatsvervangende schaamte gaat lijden. Onvoorstelbaar dat ze deze vergulde pil heeft geslikt voor zoete koek.
Die dag, de eerste der laatste dagen, was het de vijftiende. Haar verjaardag. De reden van de associatie ontsnapt haar, want eindelijk heeft hij haar blik gevangen en houdt die vast met zijn donkere, fluwelige pupillen, zeehondenogen, die bedrieglijk smeken. Zodra hij echter het verkapte gebod heeft doorgedrukt dat hij met een rouwsluier verbloemt, zal de zachte glans wegebben en licht hij als de gesmeerde bliksem zijn hielen wanneer hij zijn zin heeft gehad.
Achteraf verdreef ze de smaak van zijn verschaalde voldoening met een lepel melasse. Geholpen door de herinnering daaraan zal ze vandaag niet zwichten. Laat hem praten. Wat een vertoon. Laat hem ophoepelen. Ga weg, bidt ze. Begin niet te smeken. Maak het mij niet moeilijk. Verneder ons beiden niet nog deerlijker. Enfin, zij zal standhouden. Het zou weliswaar zoveel gemakkelijker zijn, als hij haar met rust liet. Hij belaagt haar moeizaam bij elkaar geschraapte, wankele harmonie, zodat ze zich moet dwingen tot hardheid, grofheid en kwetsen. Zelfs als ze die middelen moet inzetten tegen iemand die haar voortdurend heeft gekwetst en misschien niet altijd onopzettelijk, heeft ze daar de aller grootste moeite mee.
‘Gun me een klein ogenblikje met jou – boven. Ik heb je zo gemist.’
‘Dit is niet de afspraak,’ valt ze uit. Overweldigt door walging heeft ze de juiste toon aangeslagen.
Overdreven kijkt hij om zich heen. Nog altijd is er geen mens te bekennen op straat. ‘Alsjeblieft praat zachter. We moeten dit uitpraten. Boven.’ Balsem is zijn beminnelijke, zalvende stem en die zou, zou ze vroeger hebben gedacht, kunnen helen. Samen spelen ze het spel van de geboden, verboden en doden. Hij gebiedt, zij verbiedt en is omringd door de dood. Ervoor, tijdens, erna. Volstond slechts schijndood-zijn-tijdens als een win-win-deal? Absoluut niet! Wat hij in de aanbieding heeft, is uitstel van executie. Zij en de wereld. Ze is, overweegt ze toch nog, ieder uur een liggend, lopend, slapend, wakend, handelend lijk, zeven etmalen per week en ieder lijk moet worden gebalsemd. Ooit wordt ze dan een mummie en gaat ze niet rotten en stinken. Opgerot en opgepot als ze steevast weer is. Of op sterk water gezet. Twee uurtjes doden in plaats van altoos dodelijke uren? De wraak van een levende dode op één van de samenzweerders die er mede schuldig aan is dat ze uur na uur van haar kostbare leven als in een vicieuze tredmolen om zeep helpt, lijkt haar een stuk plezieriger dan ingesmeerd worden. Zij wil geen slangenbezweerder meer zijn. Door dader te worden, in plaats van slachtoffer of zondebok of erger nog: medeplichtige, kan ze een heleboel woede en wrok kwijtraken. Anders blijft ze een onevenwichtige zonderling eeuwig in afzondering en ter beschikking van een enkeling. Melasse. Deze keer voor haar ziel. En zaligheid.
Redden wat er van haar bestaan te redden valt. Waardevolle ‘producten’ aanschaffen zonder vervaldata. Andersoortige momenten van geluk. Onverwachts, ook voor zichzelf, glimlacht ze. Mores zal ze hem leren! Daar is het de hoogste tijd voor. Verrast pakt hij haar pols beet. Zijn lach eerst ingehouden wordt opgetogen, loopt op tot zelfgenoegzaam en hij kust haar zelfvoldaan vol op een wang. ‘Ach, jij!’
Ze straalt terug. Ternauwernood onderdrukt ze een gemene giechel. Doornroosje en de dochter van Lazarus werden met een kus of handopleggingsrituelen gewekt. En zij? Niet meer. Je zus zeker. Op stroop. In sprookjes en heilige boeken zijn dat soort middelen probaat. Panaceeën die altijd werkten. Zij zint op wraak. De bovenste beste heelmeester, weet ze ineens. De enige echte. Het laatste redmiddel. Voor deze drenkeling niet langer een strohalm als houvast. Er mag voor geen van hen beiden een weg terug zijn. Ze zullen beiden dure lessen moeten leren.
Zijn ogen paaien, zakken af naar haar borsten en kunnen de drang niet weerstaan virtueel te graaien. ‘Je ziet er sexy uit.’
Boven praten? Niets daarvan. Meneer kwispelstaart, likkebaardt voor zijn vaste portie gratis lichamelijke genoegdoening.
Het mag niet te vlug afgelopen zijn. Zij zal vandaag de regie in handen houden. Verder moet ze voor honderd procent ervan overtuigd zijn dat ze het recht zal doen wedervaren. Veel voorbereidingstijd heeft ze niet om haar plan uit te voeren. Zelfs wat zij exact zal gaan doen, is haar vooralsnog een raadsel. Wraaknemen, ja – o jawel. De vraag is hoe, hoe. Hoe in godsnaam? Haar hersens werken op volle toeren, ze moet improviseren. Daarbij wil ze volstrekt rechtvaardig blijven. Twijfel en nog meer schuldvragen kan ze missen als aidsdiarree. Ze probeert wat tijd te winnen en ze gunt hem tegelijkertijd respijt. ‘Er valt niets meer te zeggen. En waarom boven? Wat wil je in alle eerlijkheid van me?’
‘Ik wil niets van je. Ik wil jou. Boven praten we prettiger.’ Hij streelt haar wang. ‘Jou wil ik, schatje. Jou behouden.’
‘En haar. Teveel van het goede, wel?’
‘Ik kan haar onmogelijk in de steek laten. Iemand als jij wil dat trouwens beslist niet.’
‘Om mij hoef je haar niet in de steek te laten. Om haar moet je mij met rust laten.’
‘Ik hou van je. Van jou. Zoals ik van niemand heb gehouden of zal houden. Ik kan de kinderen voorlopig geen scheiding aandoen.’
Ach ja, die arme schaapjes op het droge. Goedkoop, goedkoper, motivering in de uitverkoop. Het goedkoopst. Haar hart bonst, roept haar te hulp en is zo zeer van slag dat ze het niet troosten of sussen kan. Erge pijn is als iemand zoutzuur strooit in je wonden. Erger is dat je wereld bestaat en jij vergaat. Het ergst dat jij bestaat en je wereld vergaat. Wie vaagt er nou zijn eigen wereld uit? Zij! Vandaag! Kortwieken zal ze wat ze als haar noodlot beschouwde. Ze moet haar leven terugnemen. Zoals gewoonlijk getuigen zijn leugens van een stuitend gebrek aan respect, originaliteit en inventiviteit. Ze kan zo gemakkelijk door ze heen prikken, dat ze kleinerend tot de derde macht zijn. Hij getroost zich geen enkele moeite een beetje waarheidsgetrouw over te komen en iets te bedenken waarvan ze zichzelf naderhand zou kunnen vergeven als ze erin trapte. Grappig dat ze zo bitter weinig waard blijft in zijn ogen en was naar haar eigen waardeoordeel. Door die gedachte schrijnt het al minder. Er is niets veranderd. Hij verdient ten volle de straf die hij afsmeekt. Langzaam rijpt een idee waarmee ze hem de beledigingen betaald kan zetten. ‘Weet je zeker, volkomen zeker dat je mee naar boven wilt om te praten? Niets anders?’
‘Ik brand van verlangen. Dag in dag uit popel ik ernaar bij je te zijn. Desnoods heel even.’
‘Je twijfelt niet, zult geen spijt krijgen?’
‘Heb ik ooit spijt gehad?’
‘Neen. Ik. Altijd. Jij nooit. Misschien wisselen we vandaag van rol?’
‘Beslist niet, lieverd.’
Trede voor trede, bij elke stap achter hem aan, laat ze een beetje woede varen. Het leven sijpelt terug in haar armen, benen, hart en hoofd. Het plan is goudgeel en schenkt haar energie. Haar levenslust is bezig terug te keren van heel lang weg geweest. Niet langer zal ze als een doodziek vogeltje dat uit het ouderlijke nest is gevallen – of verstoten? – broodkruimels oppikken die achteloos en karig zijn uitgestrooid rondom herenschoenen die als een spiegel glanzen. Gepolijst schoeisel van een uiterlijk nagenoeg volmaakte man. Nooit meer hoeft zij zich minder te voelen, omdat hij op zijn paasbest binnenvalt, wanneer het hem schikt en zij er allerminst op rekent. Zij hoeft zich niet om de zoveel dagen op de slechtst gelegen momenten aalmoezen te laten welgevallen door een gewetenloze avonturier. Gunsten die haar worden opgedrongen en die zij allerminst nodig heeft. Hij projecteert. Hij heeft haar wereld op zijn kop gezet en zijn wereld op poten. En om zoveel meer redenen hoeft zij zich niet minderwaardig te voelen tegenover hem. Dat eeuwige wachten, op de pijnbank liggen is afgelopen. Vandaag is Decision-day.
Alle toevallige ontmoetingen in het begin, de codes, de overbekende dooddoeners. Aan alles komt een eind. Elke traptree hoger verhevigt het inzicht zich dat als een libel koppig tegen een glazen etalageruit bleef opbotsen in plaats van een scala aan mogelijkheden tegemoet te vliegen. Niets heeft hij haar te bieden. Alles van hem zit veilig beschermd achter glas en kan niet worden beroerd. Zij, de onzichtbare, de glazenmaker, mag naar binnen kijken en uitsluitend datgene zien wat wordt tentoongesteld. Ze heeft geen enkele reden om zich afhankelijk van hem te voelen. Gewoontegetrouw zou ze dubbelzinnige vragen kunnen stellen om aan informatie te komen en genoegen nemen met zijn dubieuze verweer, want elke vraag beschouwt hij te oordelen naar zijn omzichtige antwoorden als een rechercheonderzoek, dus aanval. Schaamteloos liegen zal hij, zonder de minste energie te stoppen in het camoufleren van zijn bedrog zo lang als omwegen en onwaarheden helpen zijn machtspositie te handhaven. Veel verschil zou het trouwens niet maken voor hun ‘relatie’. Te lang heeft ze het voordeel van de twijfel gegeven aan leugenaars, van wie hij er één is. Niets meer dan dat. Ze had serieus, humorloos geluisterd naar de belachelijkste vormen van bedrog zonder zelf ooit serieus genomen te worden. Tegenwoordig hoeven haar twijfels niet meer weggenomen te worden. Ze heeft geen enkele twijfel meer. Niet over zijn bedoelingen, niet over de toekomst, niet over het waarheidsgehalte van al zijn holle frasen. Ooit smachtte ze naar één oprecht woord. Die tijd is verleden tijd.
Ze pakt zijn hand en leidt hem naar een eetkamerstoel die met de rug naar het wandmeubel tussen de woonkamer en de keuken staat.
Meestal drinkt hij water. Opzettelijk heeft ze hem fris ingeschonken. Ze trekt de karaf met water naar zichzelf toe en bedient zichzelf. Quasi grappig knipoogt ze, voordat ze zegt: ‘Ben je soms weer volgeladen? Of heb je een blusmiddel nodig?’ Ze neemt een lange teug zodat hij de gelegenheid heeft haar vraag te verwerken voor ze hem opneemt.
Verbaasd kijkt hij haar aan, maar hij herstelt zich snel. Zijn blik wordt effen, onverschillig. Dan vijandig. Zijn hardnekkigheid en dikke huid schenen vroeger te wijten te zijn aan haar onstandvastigheid, haar medeplichtigheid. Nog voor de bekers waren leeggedronken, verdween hij met gezwinde tred. Zegetocht na triomftocht behaalde hij op die manier. Zij bleef alleen en in elk geval onvoldaan achter in op zijn best een half leven. Op zijn slechtst was ze geestelijk dood, gedraineerd. Niets meer dan een ouderwetse bladvulling. Aan zijn reactie merkt ze dat het niet alleen aan haar lag. Alsof ze dat nog niet wist. Na een lange stilte zegt hij: ‘Doe niet zo cynisch. Je weet dat ik gek op je ben. Zo ken ik je niet.’’
Natuurlijk niet, zo kan hij haar niet kennen, omdat zij gek was. Op iemand. Totdat die persoon haar gek verklaarde. Toen op niemand. Gewoon gek. Dat bevestigden meerdere mensen keer op keer. Tot zij het geloofde. Te laat begreep ze dat het een machtsmiddel bij uitstek was om hun positie te handhaven. Begrijpen is een ding. Een gigantisch ding. Een ding waar je tenslotte niet omheen kan, dat je de doorgang verspert. Kennis in de praktijk gebruiken is iets volkomen anders. Het spel was nu wel uit. Gek was zij niet meer om zijn dooddoeners te geloven.
‘Gek op mij? Vanaf wanneer? Ik moet iets hebben gemist. Of… ik weet het weer. Zodra je zo ongeveer uit je gulp barst, lieve, lieve schat. Mag ik nagaan of ik me niet vergis? Ik bedoel hoe hoog je staat?’ Ze slaat haar ogen op naar het plafond voor ze tegenover hem plaatsneemt aan de eettafel. Zijn mobieltje gestoken in een zwarte etui waaraan zijn sleutelbos hangt, duwt ze nonchalant spelenderwijs naar de rand van de tafel. Hij geeft geen asem, zit haar met een vreemde blik aan te staren, merkt het misschien niet. Hij heeft het lef en ziet kans ontdaan of verontwaardigd te lijken, ontdekt ze al speurend. Om de platvloersheid die hij niet van haar gewend is of omdat ze hem bedient, maar niet op zijn onuitgesproken wenken? Het doet haar genoegen dat het haar totaal koud blijkt te laten wat hij van haar manier van doen vindt. De ultieme test. De verhouding heeft inderdaad een metamorfose ondergaan. Zij is veranderd. Dat wordt lekker wennen voor hem. ‘Arme, arme jongen.’ Ze slaagt erin het niet sarcastisch te laten klinken. Integendeel heeft ze haar stem weten te drenken met ‘oprecht’ medeleven. Aan de verwarde uitdrukking op zijn gezicht is te merken dat hij niets van haar pose begrijpt en dat hij zich slecht op zijn gemak voelt. Overtuigend zielig tekent hij met neergeslagen blik achten op het tafelblad. Ze drentelt naar het wandmeubel dat de woonkamer en de keuken gedeeltelijk van elkaar scheidt. Met haar rug naar hem toe gekeerd doet ze een bandje in de bandrecorder en drukt de opneemknop in.
Hij kijkt pas op en om als ze halverwege op de terugweg zingt: ‘Wij zijn armen, armen, armen Mario en Marionette. Geef me eentje van je kinderen, Mario.’ Als ze weer tegenover hem aan de eettafel zit, ziet ze uitroeptekens van schrik in zijn ogen. Vervolgens schieten zijn wenkbrauwen omhoog. Van afkeuring – of woede? Even knijpt hij zijn oogleden samen. Zijn pupillen gloeien als gesmolten lood. Daarna hervat hij het maken van figuren met zijn wijsvinger op het tafelblad. Er waait een grauwe wolk over zijn gezicht. Zijn gezichtsuitdrukking benadert dat van een verongelijkte, verwende jongen. Wat rest, is dat hij stampend of met zijn voeten wrijvend tegen elkaar zijn woede laat blijken. Goed begin!
Hij schraapt zijn keel. Vragend kijkt ze hem aan. Alsof een deur is opengewaaid en de stralen van buiten toelaat, ebt de duisternis langzaam weg van zijn gezicht en hij legt een hand op de hare.
Vlug trekt ze haar hand terug, schuift haar stoel achteruit en staat op. Niet dit licht heeft ze nodig. Dit is een dwaallicht. Vrijwel onmiddellijk is hij bij haar. Hij slaat zijn armen om haar heen. ‘Is dat het?’
Ze wurmt zich los. ‘Welnee, engel.’
‘Nee?’
‘Al heb ik geen graad behaald in de literatuurwetenschappen zoals jij en je collega’s, ik heb veel eenzame uren met lezen en leren doorgebracht in stede van te treuren. De volgende wijsheid heb ik bijvoorbeeld van Molière in Don Juan opgedaan: “Ik zeg je altijd hetzelfde omdat het hetzelfde is.” Voor jou komedie voor mij tragedie. En van L. Vigée: “Mijn rijkdom bestaat in de dingen die ik ontberen kan.” Dat zijn ook de door jouw toegeëigende spreuken geworden. En voor mij geldt eindelijk als lijfspreuk: “Het is met rijkdom net als met zeewater, hoe meer je ervan drinkt, hoe dorstiger je wordt.’
Hij knippert en kijkt verontschuldigend. ‘Onze tijd komt…’
‘Weet je wat een dwaallicht is?’ Voor hij kan reageren, vervolgt ze: ‘Moerasgas dat verbrandt boven zwampen en kerkhoven.’
‘Wat bedoel je?’
‘Ik zwierf eenzaam als een wolk die hoog drijft boven valleien en heuvels. Wordsworth. The daffodils,’ zegt ze spottend. ‘Dat was het eerste wat je tegen me zei op de dag waarop we kennismaakten. En ik wist niet uit welk gedicht de regel kwam en wie de dichter was en waarom hij het had geschreven.’
Het sarcasme ontgaat hem opnieuw. Hij grijpt haar beide handen vast. ‘Ik ben nu weliswaar heel even bij je, maar als jij wilt, ben ik er vlug weer. Veel langer.’
Ze bevrijdt haar handen uit zijn greep. ‘Onvoorstelbaar dat ik nauwelijks vier maanden geleden nog altijd bijna in katzwijm viel van zoveel literaire romantiek. Ondertussen besef zelfs ik dat tussen daad en droom praktische bezwaren staan. Al ben ik de koffiejuffrouw geworden door allerlei omstandigheden. Kunst is er niet alleen voor bollebozen, geloof ik.’ In ademnood leunt ze tegen de stoelleuning aan. ‘En dat terwijl ik aardig wat literair deskundigen heb gehoord. Het moet gezegd dat ik ondanks het aantal woorden, geen van hen echt heb gesproken of begrepen. Literaire one-liners deden het prima als camouflage en decoratie. Ondertussen heb ik zoveel mogelijk opgezocht, al kan ik nog lang niet tegen jullie op.’
Hij omhelst haar. Ze vecht tegen de aangeleerde gewoonte, opgeroepen door de prikkel, de Pavlov-conditionering, om haar hoofd op zijn schouder te leggen en zich door hem over haar haren te laten strelen, dus zich te laten troosten alsof ze eeuwigdurend in de rouw is en het daarom ook is omdat hij snel weg zou zijn. Elke terugkeer was als een bezoek aan de supermarkt, en hield een spoedig afscheid in. En telkens werd er een onbevredigd verlangen geschapen. Haar eenzaamheid, gevangenschap en zijn langdurige afwezigheid werden door zijn korte aanwezigheid benadrukt. Ze drukt zich steviger tegen de rugleuning aan en richt haar aandacht op het schilderij dat aan de tegenoverliggende wand scheef hangt. Met zijn kop op zijn voorpoten staarde de bruine hond naar iets dat zich in de lucht voor hem bevond. Zijn pupillen stonden ietwat omhoog en lieten aan de onderkant reepjes oogwit vrij. De lichte frons tussen zijn wenkbrauwen versterkte de indruk van intense droefheid die hij uitstraalde, het groene gras om hem heen ten spijt. Destijds had de welwillende gever van het enige verjaardagscadeau dat haar in jaren te beurt was gevallen op een aan hem bekend lied een paar regels erbij verzonnen. Brown, brown my skin is brown. Brown is my skin since you let me down. Origineler dan: happy birthday. Dat wel weer. Geen wonder dat ze bijna in haar oude rol was vervallen als ze het opportunisme niet tijdig had doorzien. Of was het toen al gewoon een slechte wederzijdse, complementaire gewoonte geweest?
Hij streelt haar haar, veegt over haar klamme voorhoofd, grijpt haar onwillige nek beet: een pup die in het nest en aan de moederborst hoort. Ze gaat er bijna van janken. Stimulus versus response. Hij waagt een poging haar hoofd met kracht tegen zijn hals aan te drukken. Ze is moe, nog voor het echte gevecht is begonnen. Ze wil gewoon huilen en zich laten gaan. Ze gaat instorten, lijkt het wel. Dat het haar lukt zich te blijven verzetten, komt omdat ze zich het doel voor ogen haalt. Met beide handen klemt ze zich vast aan de tafelrand achter zich en ze buigt haar lichaam achterwaarts. ‘Ik meen wat ik vanaf de eerste dag heb gezegd en beneden zonet heb herhaald. Laat me om haar met rust. En voortaan vooral om mezelf. En vandaag ben ik niet dronken. Na vanmiddag zal ik het niet herhalen. Gedraag je tenminste een klein beetje decent. Je mocht naar boven omdat ik iets op het hart heb en ik geloofde dat ik je eindelijk kon laten luisteren. Schuif op.’ Rustig probeert ze de woorden uit te spreken en ze hoopt dat hij niet merkt hoe kortademig ze is. Zijn hand omvat haar achterhoofd en hij dwingt haar naar zich toe. ‘Laat me los. Je wilt niet praten.’ Tussen de zinsdelen door snakt ze steeds heftiger naar adem, omdat haar hele body naar achter hangt en hij haar met geweld naar zich toe probeert te trekken. Hij slaagt erin haar weerstrevende bovenlijf met beide handen te omknellen en oefent als een wurgslang een fikse kracht uit op haar ribben. Met haar tanden op elkaar verzet ze zich geluidloos in een poging zich los te worstelen. Zo erg heeft hij zich niet eerder vergeten. In paniek draait ze zich in allerlei bochten en probeer haar vingers in zijn mouwen te wringen om ze kapot te scheuren. Vlak boven haar ellebogen omvat hij haar bovenarmen zodat ze weerloos wordt. Gelukkig kan ook hij niets ergers. Hijgend staan ze tegenover elkaar.
‘Wat is er met je? Ik hou van je. Sterf van verlangen naar je.’ Plotseling
laat hij haar los en legt hij zijn voorhoofd tegen het hare. Ze geeft zijn mouwen vrij. ‘Geef me een kans. Bekijk het alsjeblieft ook vanuit mijn standpunt. Ik kan niet zonder je. En ik kan haar niet verlaten. Ik kan niet anders. Ik zie geen uitweg.’
Ik, ik, ik, ik! O, jawel!
Terwijl uit de krochten van zijn begeerte zijn vochtige stem opstijgt en doordringt in haar oor, tast zij verwoed achter zich tot ze de etui met het mobieltje te pakken heeft. Slap laat ze daarna haar arm opnieuw langs haar flank glijden. Ze klemt het toestel vast.
‘Ik hou zielsveel van je. Geloof me toch.’ Zijn jagende adem in haar oor zendt tintelingen naar haar ruggenmerg en lendenen. Desondanks kruipt uit haar tenen een ijzingwekkende kilte omhoog. De tegenstelling tussen de smeuïge warmte in haar oren en de bijtende kou vanuit haar onderlijf doen haar welhaast stuiptrekken. Terecht vat hij de huiveringen verkeerd op. Onstuimiger dringt hij zich aan haar op en hij perst haar heftiger tegen zich aan. De gesp van zijn broekriem doet akelig pijn. Ze zal er een paar uurtjes een prikkelend, jeukend stempel aan overhouden. Een merkteken van zijn hartstocht op haar huid. Steeds bepaalt de mate van zijn seksuele opwinding hoe erg het zeer doet. Met haar handen tegen zijn borst verzet ze zich tegen hem en zijn verwachtingsvol gezwollen lid. ‘Laat me los! Ik wil niet! Versta je geen Nederlands? Ondanks al de quotes?
Ontnuchterd bevrijdt hij haar. ‘Waarom wil je niet?’
Ze glipt naar de keuken en het schrapen van de stoel vertelt haar dat hij vermoedelijk weer met zijn rug naar haar toe is gaan zitten, maar zekerheidshalve werpt ze een blik over haar schouder. Hij zou haar wel eens achterna kunnen komen. Om geen argwaan te wekken zegt ze onder het lopen: ‘Ik hoef mezelf niet voortdurend te herhalen en nader te verklaren. Dat heb ik al vaak genoeg gedaan. En ik hoef jou nergens rekenschap van te geven. Daar moeten we beiden aan wennen. Jij spookt rustig uit wat je wilt; je voelt je nooit geroepen bij mij verantwoording af te leggen.’ Rustig doet ze een keukenkast open en legt de telefoon en de sleutelbos in de bovenste soepkom van een stapel, terwijl ze zijn rug in het oog houdt. ‘Zie je hoe slecht jij je weer gedraagt. Ik moet helemaal van je bekomen.’ Ze laat haar buit pas los als ze zeker weet dat het geluidloos kan.
Op haar terugtocht houdt ze ergens in het midden halt omdat ze wordt overvallen door een hoestbui, op als ze is van de zenuwen. Hij staat op, keert zich om en overbrugt met twee snelle passen de afstand tussen hen en staat pal voor haar neus voordat ze zich terdege op de volgende actie heeft beraden.
Hij omgordt haar, vouwt achter haar rug zijn handen bezitterig ineen. ‘Je smacht net als ik. Elke vezel van je. Aan je reacties merk ik het. Al zou ik je vaker mijn liefde verklaren, je zou er niets van geloven. Je eigen body geloof je niet, laat staan mij.’ Door warmte in zijn stem te leggen, die laag en samenzweerderig klinkt, wil hij haar overreden. Dat zou zo gemakkelijk zijn. Het oude liedje met slechts een arrangement op de melodie. Niets nieuws. Wanhopig sluit ze haar ogen en doet een verwoede poging haar gedachten te ordenen. Klauwen betasten haar schouders, flanken, heupen en stolpen haar borsten. Hij klemt haar zwaar ademend tegen zich aan. Hij heeft net zijn hoofd op haar schouder gelegd als ze erin slaagt zich ruw los te rukken. Gek? Ze zal hem eens werkelijk laten meemaken wat gek inhoudt, bedenkt ze razend. Dit stond niet op het programma. Het dient om hem op afstand te houden, zodat ze tijd creëert om de rest van haar plan te volvoeren. Bezeten, alsof ze in tongen spreekt, braakt ze woorden uit. ‘Blauwbaard, blauwkous, blauw zien van de kou, blauwbekken, blauwe maandag, een blauwtje lopen, blauwe wimpel, blauwe boodschappen, blauwzucht, blauwblauw, blauwe regen,’ schreeuwt ze. Ze hapt naar adem. ‘Dreams come true in blue Hawaii.’ Bijna schuimbekkend zet ze haar handen in de zij.
Verwondering, schrik, verbijstering houden een wedloop op zijn gezicht voordat ze plaatsmaken voor een emotie die ze niet direct kan benoemen. Hij draait zich half om. Zijn ogen vliegen naar de voordeur. Pure angst, dringt de betekenis van zijn zoekende blik plotseling tot haar door: het miezerige manneke wil vluchten. De lafaard lust geen koekje van eigen deeg. Ze is hem voor, snelt ernaar toe, doet hem op slot en gooit impulsief de sleutel door het woonkamerraam naar beneden. Eigenlijk had ze hem ongemerkt in haar slaapkamer willen verbergen.
‘Je bent gek! Stapelgek,’ fluistert hij.
‘Ge- weest, ge – weest, geweest, geweeheest,’ zingt ze. ‘Niets om je nu zorgen over te maken.’
‘Laat me onmiddellijk eruit!’
Ze zingt: ‘Vogeltje tikt tegen het raam en de ruit, laat mij eruit, laat mij eruit.’ Ze tikt tegen het raam en vervolgt luidkeels: ‘Groene zwanen, witte zwanen, wie gaat er mee naar Engeland varen? Engeland is gesloten, de sleutel is verloren. Is er dan geen smid in het land die de sleutel vinden kan?’
‘Je bent krankzinnig.’
‘Niet zo krankzinnig als jij wenste en ik dacht.’
Hij ijsbeert heen en weer voor de eettafel. ‘Je hebt niet het recht me hier vast te houden.’
Geveinsd wanhopig heft ze haar armen omhoog. ‘Wat krijgen we nou? Ik houd jou niet vast. Jij mij zonet wel. Jij deed mij zelfs pijn. Jij bent op eigen gelegenheid hier naartoe gekomen. Je zou hier nog minstens een uur geweest zijn – oké, dat is een gemiddelde, dus een schatting – als jij je zin had kunnen doordrijven. Weet je wat, ik val nooit ongelegen bij jou binnen in de verwachting dat ik welkom ben. Ik loop zelfs nooit gewoon bij jou langs of binnen. Het zou immers nooit gelegen zijn? Ik val nooit met de deur in jouw huis. Ik val je niet lastig en ik verstoor nooit jouw idyllische gezinstafereeltjes. Overigens, op jouw uitdrukkelijke, hoewel niet verbaal uitgesproken, verzoek kom ik zelfs nooit bij jouw woning in de buurt. Wel liep ik geregeld in mijn huis in jouw val.’
Perplex staart hij haar aan.
Op haar beurt beent ze vlak voor hem heen en weer met haar handen ineengeklemd op haar rug en haar blik op de vloer gericht, zoals hij doet wanneer hij colleges verzorgt. Bedachtzaam zegt ze en ze laat haar stem sonoor klinken: ‘Ik kom jou niet op gezette tijden in je woning ringeloren. Ik beroof je niet van je zondagse rust en houd je niet op bij het voorbereiden van je colleges.’ Ze staat stil en spreidt haar handen zijwaarts, beschrijft daarna een cirkel in een allesomvattend gebaar. ‘Ach, hoe zeer en hoe snel de tijd het getij kan doen keren. Vreemd. Angstaanjagend zelfs. Vind je niet?’ Ze schudt haar hoofd. ‘Frappant. Kort, heel kort geleden smachtte je naar me. Komt het door het verstrijken van de tijd of is er iets gebeurd dat deze omslag teweeg heeft gebracht?’
‘Over een uur heb ik een afspraak met…’
‘Je hebt er geen benul van hoe laat het is. Toch weet je dat je over een uur een afspraak hebt met…’ Ze legt een wijsvinger tegen haar neus en blikt scheel opzij. ‘Laat eens kijken. Denk je met me mee?’ Met haar handen op de rug struint ze door de kamer en imiteert zijn houding wanneer hij lesgeeft. Het mag weliswaar flink wat jaren geleden zijn, ze herinnert het zich als was het gisteren. ‘Goeie kans dat je die afspraak hebt met niemand anders, niemand minder dan onze aller beminnelijkste Grietje. Klopt dat Hansepansje?’ Onderzoekend kijkt ze hem aan zoals hij placht te doen met haar.
Hij besteedt geen aandacht meer aan haar, rept zich naar het raam en steekt met zijn handen in zijn zakken zijn hoofd naar buiten. Razendsnel trekt ze de stekker van de huistelefoon die op het wandmeubel staat uit het stopcontact en vliegt ermee naar de keuken buiten zijn gezichtsveld.
‘Mijn God, je bent totaal gestoord, kierewiets, mataglap.’
Uit een lade van een keukenkast graait ze het grote mes met het oranje heft. ‘Een tik van de molen gehad, psychisch gestoord, psychotisch, waanzinnig, krankzinnig, Hansepansje.’ Al pratend glipt ze naar de slaapkamer, legt de telefoon op bed en grijpt uit een lade van de dressoir een enveloppe.
Met het mes nog steeds in haar ene hand en de blauwe enveloppe in de andere neemt ze plaats aan de eettafel. Nog steeds staat hij als versteend voor het woonkamerraam. Zowel de enveloppe als het mes legt ze voor zich op tafel. ‘Opeens bang voor de boze heks?’ Hij keert zich om en zijn blik valt op het mes. Zingend wipt ze omhoog en ze grijpt het. ‘Ach mijn lieve augustijn, deze dame moest het zijn.’ Ze heft het boven haar hoofd en maakt een paar danspasjes naar hem toe, terwijl hij haar aangaapt. Als ze vlak bij hem is, zingt ze: ‘Groene gras, groene gras onder mijne voeten, ‘k heb verloren beste vrind, zal hem zoeken moeten. Hei daar…’ Ze richt het mes onder zijn neustussenschot. Hij helt zijn hoofd naar achteren. ‘… plaats gemaakt voor de jongedame. Ik zing een liedje voor mama, ik zing een liedje voor papa…’ Abrupt staakt ze haar gezang en wenkt met het mes naar de eettafel als een agent die het doorrijden-teken geeft. ‘Daarheen, Hansepansje. Een mens wordt zo moe van al dat staan. Dat wil ik je niet aandoen.’ Hij geeft geen gehoor aan haar. ‘Schiet op, of straks heb je een hart dat letterlijk bloedt. Of anders raak je uitgeput, nog voor ik je lekker te pakken kan nemen. Heel anders dan jij mij zo lekker kon pakken. Dat zou zonde zijn. We kunnen voor de verandering in plaats van maximaal twee armzalige uurtjes een hele middag verpozen in elkaars aangename gezelschap.’ Hij observeert haar. Tenslotte glijdt zijn blik taxerend naar het mes en terug naar haar. Zijn houding en ogen vertellen haar dat hij overweegt het te pakken te krijgen. ‘Doe alsjeblieft geen moeite me mijn slagersmes afhandig te maken. Noch de politie noch Grietje zal blij zijn als je me zonder reden in mijn huis aanvalt. Niemand wordt er gelukkig van als vanmiddag akelige ongelukken in mijn huis plaatsvinden. Vanuit mijn perspectief wordt het een situatie van noodweerexces. Ik zou me niet kunnen indenken wat jij tegen een rechter als verweer wilt aanvoeren voor het geval dat mij iets overkomt.’ Dwingend kijkt ze hem aan. Hij verzet geen poot. ‘Ingerukt. Jij gaat onmiddellijk zitten aan de eettafel en staat uitsluitend met mijn toestemming op. Anders maak ik een boterham met vers gebakken kipfilet voor mezelf klaar en ik trek me voor enige tijd terug in mijn boudoir.’ Ze besluit hem voor te gaan en erop te gokken dat hij haar zal volgen. Dat doet hij inderdaad merkt ze opgelucht. ‘Goed zo. Vind je het niet gezelliger zo? Het wachten is slechts op onze Grietepietje, Hansekindje. Ze komt je vast zoeken. Of heeft ze er geen idee van waar en met wie jij je schaarse vrije uren geregeld doorbrengt?’ Ze legt het mes met een klap voor zich op tafel.
‘Je weet donders goed..’
‘Wil jij je alsjeblieft bliksemsnel beschaafd uiten? En ga zitten.’ Zodra hij plaats heeft genomen, hervat ze: ‘Dit is mijn huis, wil je dat alsjeblieft niet vergeten? Waarschijnlijk bedoel je dat Grietje kanariepietje er niet het minste benul van heeft waar jij uithangt. Niemand, geen mens heeft er het flauwste idee van waar jij je op dit ogenblik bevindt. Overkomt jou iets hier dan kan geen mens je helpen. Grietje weet immers niets van onze all-inclusive deal? Zonde, zonde, eeuwig zonde.’
Hij haalt zijn schouders op. ‘Ik heb jullie beiden willen sparen.’
‘O, dat meen je niet. Wat een opofferingsgezindheid. Roerend. Hartverwarmend. Kleine aanmerking: op zijn best wilde je ons alle drie sparen. Op zijn slechts alleen jezelf, lieverd. Tenminste afhankelijk van het perspectief. Omdat je onder andere mij, volgens jou zeggen, had willen sparen, denk je dan dat ik jou zou willen sparen?’ Ze neemt het mes in haar hand.
‘Doe niet stoer. Hou op met deze flauwekul.’ Hij richt zich op. ‘Breng jezelf en mij niet in problemen. Ik ben sterker dan je.’
Ze tikt met de punt van het mes op tafel. ‘Zitten! Onmiddellijk!’ En dan als hij heeft gehoorzaamd. ‘Ik breng mezelf altijd in problemen, wist je dat niet? Ik krijg er wel altijd hulp bij. Dat weet je vast ook niet meer. Jaag me de stuipen niet op het lijf. Dat zou voor ons allebei desastreuze gevolgen kunnen hebben. Dat wil je beslist niet.‘ Ze kijkt hem strak aan. ‘Ik zal je vertellen waarom niet. Er is zoveel wat je niet beseft. Terwijl jij denkt dat jij alles van mij en ik niks van jou afweet. Je hebt er bijvoorbeeld geen idee van waar ik mijn reserve sleutels bewaar. En op dit moment weet je niet waar ik jouw mobieltje en sleutelbos in een vlaag van waanzin heb verstopt. Je hebt evenmin door dat je zal moeten logeren in het hutje van de heks van Hans en Grietje. Zelfs als je de durf zou opbrengen een toevallige passant vanuit het raam te hulp te roepen, is het de vraag of die je ter wille zou kunnen zijn, want ik heb mijn sleutel met magische kracht zo ver mogelijk geworpen. Het lijkt me uitgesproken onverstandig onbekenden erbij te halen. De sleutel is niet van jou. Die is van mij. En ik vrees dat als jij je iets van mij toe-eigent, hetgeen je momenteel niet kan, ik jouw mobiel en sleutels zal houden in mijn bezit. Het spijt me erg voor je. Je bent werkelijk bijzonder betreurenswaardig.’ Openlijke haat spreekt uit zijn blik. ‘Trouwens ik verwacht niet dat je jezelf op die manier in opspraak wilt brengen. Wat zou de reden zijn dat jij je opgesloten waant in mijn huis? Een waanidee? Ik kan eruit wanneer ik dat hebben wil en jij kan weg, wanneer ik dat wil. Dat lijkt me logisch, want dit is mijn huis. In jouw huis kan je weg wanneer jij het wil en ik hoef daar gelukkig nooit te zijn.’
‘Ik geloof geen draad van deze vertoning.’ Zijn hand glijdt naar het mes.
Ze legt de hare er bovenop. ‘Geloven doe je in de kerk. Mij moet je wel serieus nemen. Voorlopig ben je heelhuids en springlevend. Geen schrammetje ontsiert je babyhuidje. Neem me serieus, anders zou ik me wel eens bedreigd kunnen voelen, dus blijf van mijn mes af.’ Zijn blik zweeft weg naar het raam. ‘Voor mijn part spring je. Ik hoef dan geen bloed te vergieten. De geur van bloed maakt me onpasselijk.’
‘Laat me gaan en we vergeven en vergeten alles. Je bent overspannen.’
‘Jij zult sowieso veel vergeten als ik klaar met je ben. Vergeten doe ik als ik dement word. Vergeven is Gods werk. Voorlopig blijf je tot nader order hier en je houd je mond als ik je niets vraag. Ik lust je namelijk rauw. Elke vezel van me snakt naar je. Ik wil niets van je. Ik wil jou.’ Zwoel glimlachend kijkt ze hem aan.
Hij verheft zich. ‘Luister es…’
Ze grijpt het mes en gebaart ermee dat hij moet gaan zitten. ‘Dit is de laatste waarschuwing. Als je nog één keer opstaat, keel ik je. Dit is bijvoorbeeld één van de dingen die je niet van me weet. Hoe ik me zal gedragen als jij me tot het uiterste drijft.’
Hij gaat gelukkig zitten. Ze haalt een kaartje uit de blauwe enveloppe en houdt het hem voor. ‘Prachtig, hé?’ Zo’n cascade van blauweregen stromend over dat oude bakstenen muurtje.’ Ze zingt: ‘Boer wat zeg je van mijn bloemen? Boer, wat zeg je van mijn muur? Hebben de blommen geen mooie kleuren of staat jou de geur niet aan?’ Ze wuift het kaartje onder zijn neus. ‘Sta me toe je een romantisch epistel voor te lezen uit mijn privé collectie zijnde ter lering ende vermaak. Je zou er simpel van worden. Pure nostalgie. Die goeie, ouwe tijd. Geen sms-berichten, what’s appjes, e-mailtjes die gewist kunnen worden in verband met Grietjes dierbare, pietepeuterige welzijn. Altijd en eeuwig Grietje. Grietje, Grietje, Grietje. En nogmaals Grietje. Het zielenpietje. Bang, bevreesd, panisch dat haar hardcore huwelijk in het geding raakt. Jankend als ze haar dogtag kwijtraakt. Het halsbandje waarop staat dat ze geheel en al de jouwe is, was, zal zijn. Always listening to her master’s voice and whistle. Arme Grietje, zieke Grietje, lieve Grietje, jarige Grietje, zwangere Grietje, zeurende Grietje, huilende Grietje, lullende Grietje.’ Naar gelang ze doorgaat, verheft ze haar stem steeds meer. Zachter zegt ze dan: ‘Ik zou Grietje zo in deeltjes door een rietje willen rijgen. Bloed vergieten is echter slecht voor mijn moreel. Ach, dit soort dingen hoor je als beschaafd mens helemaal niet te zeggen.’ Ze zingt: ‘I take it back, I didn’t mean it. Please forget what I just said. I take it back, I’m sorry, I must have been out of my head.’ Hoofdschuddend fluistert ze: ‘Neen, zulke nare dingen zeg je niet. Je denkt ze. Je voelt ze. Je ervaart ze. En ze bezwaren je.’
Hij schraapt zijn keel. ‘Als je het er zo moeilijk…’
‘Houd jij je mond.’ Fronsend neemt ze hem op. ‘Wat ik bedoel… wat doe jij eigenlijk hier?’ Theatraal kijkt ze om zich heen. ‘Grietje woont hier niet!’ Ze roept: ‘Grietje, Grietje.’ Ze spreidt haar armen met de palmen naar boven. ‘Zie je wel, echt niet. Waar was ik gebleven voordat Grietje en haar man mijn rust verstoorden en mijn leven compleet verziekten?! Voordat ik me moest bezighouden met dat grietje en met alles wat ze niet mocht weten van haar man. Oh la la, stel je voor dat het grietje iets had geroken van zijn geheime liefdesnestje. Dat zou hebben geleid tot huisvredebreuk in mijn bescheiden stulpje en schipbreuk van jullie wankele, water latende bootje.’ Ze staat op en beent met het mes en het kaartje in haar hand naar het wandmeubel. ‘Even het bandje keren. De mogelijkheid bestaat dat we straks een gedeelte moeten missen.’ Nadat ze het heeft omgedraaid, blijft ze midden in de kamer staan. ‘Luister eens, ouwe jongen. We beginnen ergens ver voor de tijd vanaf wanneer ik rekening begon te, neen, moest houden met dat rot grietje van je. Indertijd, toentertijd, destijds werd altijd en eeuwig. Die goeie ouwe tijd ver voor dat gedoe tussen mij en jou en haar. Die gelijkbenige driehoek. Heeft Grietje mooie benen?’
Star staart hij haar aan.
Nadat ze een kort moment heeft gepauzeerd, leest ze voor:
‘Dear Miranda,
Je zult wel raar opkijken als ik zo dadelijk bij je langskom na onze lange eenzame maanden. Gezien de inhoud van ons laatste gesprek durfde ik je niet eerder onder ogen te komen. Mocht ik je onverhoopt niet kunnen spreken, dan zal dit kaartje mijn stem zijn. Ik gooi het in dat geval in de brievenbus.
Ondertussen is mijn dochtertje geboren en gelukkig blaakt ze van gezondheid en levenslust. Mijn vrouw is in alle opzichten de oude. Same person, same shit!
Vrij vertaald: ik zou weinig te klagen hebben als ik jou niet zo miste, want aan de rest van mijn leven valt niks te verbeteren. Mensen zijn zoals ze zijn. Bedankt dat we ondanks alles de laatste keer een goed gesprek hebben kunnen voeren. Dat geeft me de moed je dit geschenk te brengen. Als je hem elke dag draagt, ben ik altijd een klein beetje bij je, want hoewel ik begrip heb voor je standpunt, kan ik wis en waarachtig niet zonder je. Dit is mij in de voorbije weken heel duidelijk gebleken. Het presentje kan zo door de brievenbus. Dan weet je van wie je het hebt in geval we elkaar niet persoonlijk spreken.
Ik wil je eveneens bedanken voor de mooiste maanden van mijn leven. Die met jou! Weet je, maagdenbloed dat vloeit zo zoet. Dat is pas blauw bloed. En elke man verlaat een maagdelijk hart met smart. In al die verspilde maanden restte mij slechts één manier om je te zien. Door je stiekem te volgen. Voorlopig ben ik je eerste en laatste liefde, weet ik. We weten beiden: absence makes the heart grow stronger and fonder. Ik kan me niet voorstellen dat we apart verder moeten of willen. Nee toch? Heb niet het hart me ooit weer in de steek te laten. Stuur me alsjeblieft nooit, nooit meer weg. Laat me niet als een bedelaar voor je deur staan. Overal, altijd zal ik je blijven volgen, achtervolgen, achterna zitten, mijn wasknijpertje. Brieven, bloemen, bezoekjes zal ik je brengen, lief blauwkousje (grapje!). Een regen van bloemen. I will shower you with my flowers. Blauweregen hoort bij ons. Ik voor altijd de jouwe, jij voor altijd de mijne.
Je Blauwbaard (grapje!).’
Met bevende vingers stopt ze het kaartje terug in de enveloppe en gaat weer tegenover hem zitten. ‘Roerend, ontroerend, hartverwarmend. Je zou er een traantje bij weg willen pinken. Tenminste als je niet goed wijs was, als je niet goed snik was, als je niet goed bij je hoofd bent. Vind je niet?’ Ze verscheurt de enveloppe en telt bij elke scheur. ‘Een, twee, drie, vier. Een van de zestien stukken legt ze apart. ‘Snap je wat ik bedoel?’
‘Nee!’ gilt hij uitzinnig. Hij slaat met zijn vlakke hand op tafel. ‘Hier heb ik niets, niets, helemaal niets mee te maken!’ Hij springt op en klemt de stoelleuning vast tussen de vingers van zijn beide handen.
Zij legt een vinger op haar lippen. ‘Stt, denk om de buren. Dat zei jij altijd tegen me. Zelfs als niemand me kon horen behalve jij. Weet je nog? Vandaag ben ik bang dat mijn buren zullen meegenieten van jouw uitzinnige geschreeuw. Andere wijsheid van jou: als de één zijn beheersing verliest, moet de ander de rust zelve zijn. Waar je die vandaan hebt, weet ik weliswaar niet. Interesseert me al lang geen steek meer. Voortdurend strooien jullie met al dan niet boekenwijsheden. Doe mij een lol, ga op je billen zitten en zet niet zo’n keel op. Wat een temperament! Als jij je netjes gedraagt en begrijpt wat ik bedoel, bestaat er een kans dat wij een goede deal sluiten. Om jou wil ik geen jaren van mijn leven in de bak slijten. Tenzij het niet anders kan … ’ Ze haalt haar schouders op. ‘Ga zitten!’
Hij voldoet aan haar bevel. ‘Wat verlang je eigenlijk van me?’ Wanhopig kijkt hij haar aan.
‘Ik verlang niets van je. Ik wil jou, gewoon jou. Je eigen lieve zelf.’
‘Wat moet ik doen om hier weg te komen? Mijn vrouw wordt straks ongerust.’
‘Juist. We willen dat geen van beiden. Ik ben de kwaadste niet. Ik ben geen heks. In mijn ware gedaante ben ik een fee. Ik help herenleed verzachten door aan hun diepste wensen te voldoen. En daardoor misschien huwelijken te redden.’ Ze zucht. ‘Wat een offervaardigheid, hè? Weet je nog hoe begripvol ik was? Destijds, indertijd, toentertijd, altijd. Ach ja, die goeie ouwe tijd. Daar zat voor mij een prijskaartje aan. En ik heb betaald. In natura. Mijn ouders in valuta. Tijdens hun leven heb ik hen al verloren. Ik heb na de middelbare school geen enkel diploma behaald. Na vier jaar universiteit heb ik mezelf wel een prijs toegekend. Ik excelleer in liefdesverdriet. Die lessen heb ik niet meer nodig. Dat is een afgesloten hoofdstuk.’
Hij maakt aanstalten naar de deur te lopen. ‘Ik breek de deur open.’
‘Zou ik in jouw plaats niet eens proberen. Onze Grietepietje zou daar niet blij van worden. Evenmin als van mijn bandje en de politie houdt niet van mannen die deuren van rechtgeaarde burgers openbreken. Tussen haakjes, als je hem hebt opengebroken, ga je dan naar huis lopen en een verklaring afleggen waar je je mobieltje en sleutels hebt laten slingeren en waarom je auto bij mij voor de deur staat? Je kunt niet van mij verwachten je sleutels terug te krijgen, als je mijn goed vernielt. En als het mobieltje van mij wordt, zou ik wel eens meer informatie over je kunnen hebben dan je belieft. En wat ik daarmee ga doen? Neem liever plaats en vertel me eindelijk wanneer we de liefdesbaby met zijn drieën mogen verwachten.’ Tot haar opluchting doet hij wat ze van hem vraagt. Ze heeft nog geen uitgewerkt plan voor als het uit de hand loopt en hij haar niet langer gehoorzaamt. Eén ding is zeker: haar doel zal ze bereiken. ‘De wraak van een gewezen maagd is superzoet. Het hart van een misbruikte vrouw kan staalhard zijn even staalhard als er tegen haar is gelogen.’
Vanachter zijn handen mompelt hij: ‘We kunnen alles een andere keer uitpraten, over willekeurig welk onderwerp. Voorlopig begrijp je het niet. Kun je het niet begrijpen. Je bent nooit getrouwd geweest. Ik moet naar huis. Echt. Ik had nooit gedacht dat jij me zou chanteren.’
‘Ik chanteer je niet. Doe gewoon wat ik zeg. Ik heb steeds gedaan wat jij wilde.’ Ze onderbreekt zichzelf. ‘Wacht, ik zet even een cd’tje op.’
De muziek begint en ze zingt zacht mee: ‘Blue, blue, my world is blue. Blue is my world when I’m without you.’ Bij: ‘Green, green my jealous heart. Green is my heart since we’ve been apart,’ walst ze met het mes onder haar oksel door de kamer, doet de muziek uit en zingt verder: ‘Brown, brown, my skin is brown. Brown is my skin since you let me down.’ Een stuk luider en met haar blik op hem gericht: ‘Brown is my skin since you’re not around.’
‘Moet ik je echt smeken om…’
‘Hij was numero dos.’ Ze haalt de cd uit de speler, breekt hem in tweeën en smijt de stukken op de vloer, waarna ze de eethoek met het mes in haar hand verlaat. Voor de deur van de slaapkamer, staat ze stil en roept: ‘Ik wil één oprecht woord van je.’
‘Vuile teef, laat me eruit.’
‘Aha, dat was de bedoeling,’ zegt ze staand in de deuropening. ‘Lucht dat woord je op? Lekker, hè? De waarheid. Het uur van de waarheid.’ Dreigend, met vertrokken gezicht, stormt ze op hem af. Pal voor hem drukt ze het mes tegen zijn keel en maakt een zacht trekkende beweging erover. Eén beweging en je kunt Grietje nooit meer vertellen hoeveel je van haar houdt en het zal afgelopen zijn met het voorliegen van alle vrouwen.’ Hij rekt zijn hoofd naar achteren. ‘Niet leuk, hè als iemand zich zo aan je opdringt. Je hebt in ieder geval iets gezegd wat je meent. En daarom zal ik het ultieme vonnis niet voltrekken. Omdat jij me een teef noemt, een vuile teef heb ik amusement voor je. Je zult je geen seconde vervelen tijdens de voorstelling.’
Ze haalt het schilderij van de muur en legt het op tafel. ‘Het arme beest ligt op zijn of haar buik. Zelfs als we het schilderij omkeren, weten we niet of het gaat om een heel min manneke of een heel onderdanig vrouwtje. Bijvoorbeeld één die een teef, een vuile teef wordt genoemd. Of één die voelt hoe er over haar wordt gedacht. Die zelf van mening is dat ze niets meer waard is dan die benaming. Daargelaten al die overdenkingen: mij lijkt het een intreurig dier. Zal ik hem of haar ontleden?’ Ze heft het mes, kijkt hem lang aan en ritst over het doek heen. Geveinsd teleurgesteld scheurt ze de delen los van het raamwerk. ‘Zonde, nu zijn we niets wijzer. In ieder geval zijn we af van number three.’ Ze veegt de stukken van de tafel en spreidt theatraal haar armen. ‘I wish he would explain his explanations. Byron. Voor jou literatuur. Voor mij kwetsuur.’ Na een moment van stilte, waarin ze hem aankijkt en hij haar blik ontwijkt, vervolgt ze: ‘Ben je er niet benieuwd naar wat ik op mijn verjaardag heb ontvangen uit dankbaarheid voor mijn zoet gevloeide maagdenbloed? Mijn blauwe bloed ben ik voorgoed kwijt, jammer.’ Ze trekt een armband van haar pols. En laat hem loodrecht omlaag vallen. ‘Ik had hem elke dag om. Twaalf jaar achtereen. Vandaag mag hij eraf. We vieren immers het uur van de waarheid. Weg met de rituele leugens.’ Ze heft haar armen en draait op haar tenen om haar as. ‘It was a dream of perfect bliss. Bayley. Voor jullie avontuur, voor mij prematuur.’
Terwijl ze gezwind naar de keuken struint, roept ze over haar schouder: ‘Laat lekker liggen die rommel. Voor het geval je van plan was je bij hoge uitzondering één kleine moeite te getroosten om mij ter wille te zijn. Puur waardeloos materiaal. Doublé. Niet te verzilveren. Het enige wat op zilver leek, de enige diamanten waren mijn tranen. Konden uit de aard der zaak nooit verzilverd worden. Pech. Ze droogden op. Gelukkig, want zelfs de gebruikte tissues krijg ik niet vergoed. Alsof ze nooit gevloeid hebben. Volstrekt zinloze aangelegenheid. Al die natte kussenslopen.’ Ze legt het mes op het aanrecht.
Met het theeservies nog in de cassette staat ze in een vloek en een zucht voor hem. ‘Dit is het servies dat ik gebruikte wanneer we thee dronken. Hij en ik. Wie hij ook was. High tea vanaf nummer vier.’ Vlak voor zijn voeten laat ze het compleet aan diggelen vallen. Noch van de theepot, suikerpot of van de vier kopjes blijft iets heel. ‘I was entirely lost and won. Behn. Voor jullie literatuur. Voor mij te duur na de dood van mijn vader.’
Ze klapt in haar handen. ‘Welk nummer is aan de beurt? Ben je nog bij de les?’ Hij geeft geen krimp en zoekt weer dekking achter zijn handen. Ze haalt het mes en tikt met de punt ervan op tafel. Nog reageert hij niet. Ze gaat achter hem staan. ‘Heb je geluisterd of niet? Dit is geen middelbare school. Dit is de universiteit. Ik hing in onafgebroken belangstelling aan je lippen. Vertel op: welk nummer is aan de beurt?’
‘Nummer vijf,’ antwoordt hij tot haar geruststelling en verbazing gedwee en licht zijn handen op.
‘Prima!’ Voorzichtig zoekt ze haar weg tussen de scherven. Uit het wandmeubel pakt ze een fles wijn en een opener. ‘Binnen twintig minuten mag jij, nummer zeven, deze fles soldaat maken en ondertussen een paar vragen naar waarheid beantwoorden. Ontkurk hem eerst.’ Zodra de fles open is, schenkt ze zijn glas waarin een bodempje fris is achtergebleven vol. ’Om je in te drinken ga je achter elkaar twee glazen opdrinken.’
‘Ik drink niet op nuchtere maag.’
‘Wie bepaalt dat? Ik geef hier de opdrachten, de rollen zijn omgekeerd. Weet je nog: in die goeie ouwe tijd zei je: “Slikken, slikken, slikken. Dan voel ik me volledig geaccepteerd.” Jij bent aan de beurt, jongeheer. Slikken, slikken, slikken wat je niet lust. Of waren je ogen indertijd groter dan je maag tegenwoordig is? Ad fundum. I do hope you can hold your liquor. I did. Dit smaakt stukken beter dan wat ik te verstouwen kreeg.’
‘Ik ga over mijn nek als ik…’
‘Welnee! Ik dacht ook dat ik over mijn nek zou gaan. Dat is gelukkig nooit gebeurd. Drink op!’ Ze gokt door een bevelende toon aan te slaan. Stiekem knijpt ze hem, terwijl ze hem gadeslaat. Net op het moment dat ze zich afvraagt of hij gehoor aan haar bevel zal geven, brengt hij het glas aarzelend naar zijn lippen. Na twee slokjes wil hij het neerzetten. Onmiddellijk grijpt ze in. ‘Geniet met volle teugen. Hoe sneller de fles leeg is, hoe eerder je weg mag. Anders zul je hier op zijn minst moeten overnachten. Zo erg is dat niet. Een mes tussen je ribben lijkt me erger. Drink op! Dan zal ik woorden als dolken tegen u spreken, maar ik zal geen dolk gebruiken. Shakespeare. Hamlet.’ Hij sluit zijn ogen en drinkt langzaam slokje voor slokje. Ze vult zijn glas opnieuw. Als hij het tweede heeft opgedronken, zegt ze: ‘Je krijgt een minuut of wat pauze. Ik heb me bedacht: de vragen hoef je niet naar eer en geweten te beantwoorden. Want die heb je geen van beiden. En de waarheid? Die ken ik voor de verandering zelf. Laten we zeggen dat het raadsels zijn. Als ik de oplossing moet geven, drink je het derde glas zonder het neer te zetten leeg. Ken je het antwoord, dan mag je gaan. Afgesproken?’
Hij knikt en drinkt, terwijl zij de ramen van de woonkamer en keuken sluit. ‘Ik wil je zien zweten.’ Zodra ze weer tegenover hem zit, tikt ze met het mes op tafel. ‘ Goed, je hebt er twee op. Nu volgen de vragen. Wat hebben een kokosnoot en de dood met elkaar gemeen? Stel dat je een gedicht moest analyseren waarin een kokosnoot met de dood werd vergeleken. Wat zouden de overeenkomsten zijn en wat de verschillen?’
Algauw schudt hij zijn hoofd. ‘Al sla je me dood…’
‘Doodslaan? Doodsteken bedoel je zeker. Ik zal je helpen. Kokosnoot en dood rijmen op elkaar. Een kokosnoot huilt niet, eet niet, spreekt nooit vreemde talen. Dat doet geen enkele vrucht. Dus ook een kokosnoot niet, net zoals alle doden uitsluitend de taal van de stilte kennen. Niet dat karige ene minuutje dat hen wordt gegund. Boekdelen vol stilte. Boeken van nietszeggendheid. Tranen in doodse stilte. Daar doel ik niet op. Hoewel… je had tenminste een heel klein beetje je best kunnen doen. Dat je niet op zulke eenvoudige antwoorden komt, is omdat je het te ver zoekt. Probeer het nog eens. Eén woord is genoeg om deze vuile teef tevreden te stellen. Wat hebben een kokosnoot en het leven met elkaar gemeen?’
‘Ik snap gewoon niet waar je naar toe wilt.’
‘Akkoord: je maakt vorderingen. Ik krijg niet te horen dat ik gek ben, je snapt me alleen niet. Nu dan,’ – ze gebruikt zijn twee stopwoorden – ‘het antwoord is vruchtwater.’
‘Wat?! Wat…’
‘Opdrinken!’ Hij schudt van nee.
‘Je kunt straks weg of er volgt een onaangename verwikkeling. Wat die verrassing wordt, daar heb ik me nog niet helemaal over beraden. Als het derde glas leeg is, komt de volgende vraag. Zelfde recept. Ken je het antwoord, dan kun je weg.’ Even gelooft ze dat hij zal blijven weigeren. Na een paar seconden slaat hij het glas sneller dan de eerste twee achterover. Ze vult het bij. ‘Wat hebben een kokosnoot en het leven nog meer met elkaar te maken?’
Hij strijkt door zijn haar, de trouwring fonkelt. ‘Ik weet het niet. Dit is een vorm van marteling. Ik kan niet nadenken en ik begrijp niet wat je wilt. Wat denk je met deze onzin te bereiken?’
‘Oog om oog tand om tand. Ik ben gewoon met je vak bezig. Denk eens rustig na. Dat zei jij altijd.’
Vertwijfeld schudt hij zijn hoofd.
‘Melk. De volgende vraag is een stuk makkelijker te beantwoorden.’
Hij grijpt haar pols vast als ze hem weer wil inschenken. ‘Alsjeblieft, ik kan geen slok meer op.’
‘Ledig je vierde beker en wacht de vraag af. Het is onverbiddelijk ad fundum, tot je de bodem van de put bereikt. Grietje wacht.’
Met een van walging vertrokken gezicht nipt hij van de drank.
‘Wat hebben een kokosnoot, de dood en de doop met elkaar te maken?’
Het glas is leeg en hij legt zijn hoofd op het tafelblad. ‘Ik weet het bij God niet. Ik wil naar huis. Toe laat me naar huis gaan. Wat doe je me aan?’ Hij brabbelt en komt nauwelijks uit zijn woorden.
Ze schenkt in. ‘Alle drie hebben iets met water te maken. Een koksnoot heeft vruchtwater, voor de dood van een mens intreedt is er eerst sprake van leven, leven in vruchtwater en bij de doop denken we aan het heilig doopsel. Water om een boreling mee te dopen. Drink je vijfde op! Tot de bodem!’ Hij verroert zich niet. Ze drukt het mes tegen zijn nek. Hij heft het hoofd en drinkt. Zij vuurt de volgende vraag op hem af en vult ondertussen bij. Ze wil niet dat hij over zijn nek gaat bij haar. Dat mag hij voor Grietje reserveren. ‘Waarvoor ga ik het water in de karaf gebruiken?’
Lodderig staart hij haar aan. ‘Zo kan ik niet naar huis. Ik kan niet rijden. Ik voel me beroerd.’ Hij legt zijn hoofd weer op zijn armen.
‘Als het goed is, kun je altijd naar huis. Jullie hebben beloofd lief en leed met elkaar te delen tot de dood jullie scheidt. Dat mag jij leren, Grietje even hard en ik nog harder. Drink op.’ Ze heft de karaf op. ‘In naam van nummer zes. Op je wedergeboorte als wettige echtgenoot. En op de ontnuchtering van een man die dolgraag naar huis wil.’ Als hij de borrel op heeft, zegt ze: ‘En nu de laatste, one for the road, nummer zeven die je niet binnenhoudt denk ik, om ons te leren dat we weten dat we het prima zonder elkaar kunnen stellen. In de naam van de moeder, de vader, het kind en het definitieve einde van het sprookje. Zeven is een heilig getal.’ Terwijl hij drinkt, giet ze het water over zijn hoofd en laat ze de karaf op de grond vallen. Voor hij van de schrik is bekomen, holt zij terug met zijn zwarte etui in de ene hand en haar voordeursleutel in de andere. Ze legt zijn spullen op tafel en licht zijn scheefgezakte hoofd met haar vingers onder zijn kin hardhandig op. ‘Schiet op, schiet op. Drink het laatste restje vlug op. Denk alsjeblieft om je afspraak.’ Hij drinkt, verheft zich en houdt zich staande aan de rand van de tafel. Daas kijkt hij om zich heen. Hij ziet er hondsberoerd uit. Zijn ogen zijn rood en zijn gezicht is grauw en nat van het zweet. Het loopt in druppels over zijn hals. Onder zijn oksels zijn vochtplekken te zien, zijn overhemd golft over zijn kameelkleurige broek. Hij zal de drank niet veel langer binnen kunnen houden, schijnt het haar toe, zo gespannen ziet hij eruit. Ze drukt hem de etui in handen. ‘Kom, geef me een arm.’ Ze leidt hem naar de deur. Wankelend op zijn benen en met een stomme grijns op zijn gezicht, tracht hij de druppels van zijn hoofd te schudden. Ze slaat een arm om zijn middel. Tree voor tree, voetje voor voetje dalen ze de trap af.
‘Ik zal je aanklagen bij de politie.’
‘Als dat je gelukkig zou maken? Waarom niet? Een moment van geluk? Of was het slechts genot? Ik mag je eraan herinneren dat ik je, volgens een bepaalde zienswijze, niets heb aangedaan. Ik kan geen drank in de keel van een volwassen man gieten. Zoals jij me nooit hebt verkracht. Zelfs niet die eerste nacht, toen je me dronken hebt gevoerd. Ik droeg als volwassen vrouw de verantwoordelijkheid voor mezelf. Weet je nog? En eigenlijk was ik er als alleenstaande, dertigjarige heel erg aan toe om een moment van intens geluk te beleven, vond je. Net zoals jij eraan toe bent te begrijpen dat je hier niet welkom meer bent en de momenten van geluk dan wel genot me zo langzamerhand de strot uit komen.’
Ze loopt met hem mee tot naar de stoeprand waar zijn auto staat. Hij hangt er zijdelings tegenaan en kijkt haar wazig aan alsof hij niet begrijpt waar hij zich bevindt. ‘Vergelding der dingen hier beneden, meneer. U wilde niet geloven en nu gelooft men u niet meer. Molière.’ Voor ze naar binnengaat, keert ze zich naar hem om en roept ze hem toe: ‘Wel thuis en de groeten aan…? Hoe heet dat grietje eigenlijk?’ Hij buigt zich voorover, spert zijn mond wagenwijd open.
‘Grapje! Ik hoefde het nooit echt te weten,’ gilt ze luid. Razendsnel stormt ze de trap op. In weken heeft ze zich niet zo levenslustig gevoeld, ondanks het maandverband dat nodig moet worden verschoond. En ondanks de ‘blues’ die ze beslist tegemoet zal moeten zien op gezette tijden. En het verlies van een sleutel. Ach… gerechtvaardigde wraak is het heerlijkste op aarde.